“De stad doet grote inspanningen voor een degelijke aanleg, beheer en onderhoud van haar openbaar domein en infrastructuur. De inwoners van de stad dragen financieel bij tot de kosten van het openbaar domein en de infrastructuur van de stad. Naast inwoners die ingeschreven zijn in de bevolkingsregisters van de stad zijn er ook mensen die niet ingeschreven zijn in de bevolkingsregisters van de stad maar hier wel verblijven in woongelegenheden, de tweede verblijven.” .... “Ook de meeste kotstudenten kunnen zich niet laten inschrijven in de bevolkingsregisters omdat ze niet worden geacht hun hoofdverblijfplaats te wijzigen door tijdens de studies op kot te gaan. Zij maken echter ook gebruik van de stedelijke infrastructuur en dienstverlening. Daarom is het gerechtvaardigd dat ook voor studentenkamers een belasting wordt geheven, aan een verminderd tarief.”
Op deze manier verantwoordt het schepencollege de (verhoogde) belasting op de tweede verblijven (EUR 750 per tweede verblijf en EUR 80 per studentenkot), die vorig jaar werd gestemd en waarvan de inning sinds kort loopt. In de praktijk worden er evenwel ook mensen door belast die helemaal niet aan de doelgroep van het reglement beantwoorden: Gelenaars die eigenaar zijn van een woning die niet wordt verhuurd noch aan derden ter beschikking wordt gesteld, maar die toch niet leeg staat omdat ze nog occasioneel wordt gebruikt. Voor deze mensen wordt het leven plots EUR 62,50 per maand duurder, met als enige zinnige reden dat de stadskas moet worden gespijsd.
Deze belasting loopt tot 2025. Het lijkt mij billijk het reglement aan te passen en opnieuw te stemmen, waarbij de niet bedoelde neveneffecten worden ondervangen. Ik had daarnaast ook graag een overzicht van de (geschatte) inkomsten, het totale aantal heffingen en het aandeel daarin van dit soort probleemgevallen.