Terug
Gepubliceerd op 25/01/2022

2022_CBS_00175 - Meerjarenplan 2020 2025 - Belastingsreglement op de opcentiemen op de onroerende voorheffing GR16122021- vernietiging - Kennisname

College van Burgemeester en Schepenen
ma 24/01/2022 - 13:00 digitaal
Goedgekeurd

Samenstelling

Aanwezig

Vera Celis; Nadine Laeremans; Griet Smaers; Bart Julliams; Marlon Pareijn; Pieter Cowé; Luc Van Laer; Francois Mylle, Algemeen Directeur

Afwezig

Tom Corstjens

Secretaris

Francois Mylle, Algemeen Directeur

Voorzitter

Vera Celis
2022_CBS_00175 - Meerjarenplan 2020 2025 - Belastingsreglement op de opcentiemen op de onroerende voorheffing GR16122021- vernietiging - Kennisname 2022_CBS_00175 - Meerjarenplan 2020 2025 - Belastingsreglement op de opcentiemen op de onroerende voorheffing GR16122021- vernietiging - Kennisname

Motivering

Regelgeving: bevoegdheid (bijzonder)

- Art. 41 §1 14° van het decreet lokaal bestuur: De volgende bevoegdheden kunnen niet aan het college van burgemeester en schepenen worden toevertrouwd: het vaststellen van de gemeentebelastingen en het vaststellen van de machtiging tot het heffen van de retributies en de voorwaarden ervan, inclusief verminderingen en vrijstellingen.

- Art. 3.1.0.0.4. Vlaamse Codex Fiscaliteit bevat decretale verankering van de termijn: Als de provincies, de agglomeraties en de gemeenten ertoe besluiten opcentiemen te heffen met toepassing van de bepalingen van deze codex, stellen de provincieraad, respectievelijk de agglomeratieraad of de gemeenteraad daarvan uiterlijk op 31 januari van het aanslagjaar de opcentiemen voor het aanslagjaar in kwestie vast en delen ze die opcentiemen uiterlijk op 1 maart van hetzelfde jaar per aangetekende brief mee aan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie.

Argumentatie

Wat de reden tot vernietiging betreft komt het erop neer dat er een onverantwoord verschil zou kunnen bestaan tussen een natuurlijke persoon / eigenaar van een onroerend goed die dit onroerend goed zou kunnen gebruiken voor een economische activiteit en een rechtspersoon / eigenaar van een onroerend goed die eveneens een onroerend goed kan bezitten dat wordt gebruikt voor een economische activiteit. Ook natuurlijke personen kunnen eigenaar zijn van een onroerend goed waarin handel wordt gedreven. En a fortiori wanneer deze eigenaar dan ook zelf het onroerend goed gebruikt voor een eigen economische activiteit (bv. als eenmanszaak). In die hypothese gebruiken beide personen (natuurlijke personen vs. rechtspersonen) een onroerend goed voor een economische activiteit en toch worden ze verschillend behandeld.  

Men verwijst naar de onderstaande passage in de Omzendbrief gemeentefiscaliteit in verband met een heel andere context, met name de compenserende belasting voor het gebrek aan aanvullende gemeentebelasting op de personenbelasting bij rechtspersonen. Ook de aangehaalde rechtspraak handelt over een die andere soort belasting: “De rechtspraak van de Raad van State maakt duidelijk dat een verschillende fiscale behandeling van rechtspersonen en natuurlijke personen die economische activiteiten uitoefenen, niet gemotiveerd kan worden vanuit het feit dat rechtspersonen geen aanvullende personenbelasting moeten betalen of niet bijdragen aan de inkomsten uit het Gemeentefonds. Ook andere rechtvaardigingsgronden voor tariefverschillen tussen rechtspersonen en natuurlijke personen hielden tot nog toe geen stand.
Gemeenten die de economische activiteit op hun grondgebied willen belasten, doen dat beter op een algemene manier, zonder een onderscheid in te stellen naargelang van de hoedanigheid als rechtspersoon of natuurlijke persoon van de economische speler. Een belasting op de oppervlakte van de vestigingen van een onderneming, zelfstandige of vrije beroeper, wordt bijvoorbeeld algemeen aanvaard.”

De motivering van onze belasting was nooit om de economische activiteit op zich te belasten. Dat was ook een voordeel van de afschaffing van de algemene bedrijfsbelasting. Ons doel is om een differentiatie in het tarief in te voeren naargelang het K.I. waarbij de gezinnen geen hogere tarief moeten betalen maar dat de bedrijven in grotere mate fiscaal bijdragen in functie van hun grotere maatschappelijke impact én draagkracht. Het standaardtarief lag dan ook heel dicht bij het tarief NP om de kleine bedrijven te sparen.
Zowel natuurlijke als rechtspersonen betalen natuurlijk meer belasting naargelang zij een hoger K.I. hebben, maar voor bedrijven zou dit sterker geaccentueerd worden door de differentiatie van het tarief. Bij een eenheidstarief correleert hun fiscale bijdrage immers niet goed met hun potentieel inzake omzet en free cash flow.
Op zich is dat onderscheid NP/RP objectief en niet arbitrair. Natuurlijke en rechtspersonen bevinden zich niet in een gelijke situatie en zouden als dusdanig ook verschillend mogen behandeld worden, zoals in vele fiscale situaties het geval is.

Het is hier niet zo zeer de loutere opsplitsing tussen natuurlijke persoon en rechtspersoon dat het probleem vormt, doch wel het verschil tussen natuurlijke persoon beoefenaar van een economische activiteit en een rechtspersoon beoefenaar van een economische activiteit. Van dit principe zouden de diensten van de gouverneur vermoedelijk toch niet hebben afgeweken. Ze zijn zich ervan bewust dat het Hof van Cassatie reeds een andere zienswijze heeft gegeven, doch zij hebben steeds de visie van de Raad van State daarin gevolgd. We bevinden ons dus in een situatie waarover verschillende juridische standpunten bestaan.
Dit specifieke onderscheid gebruiken als uitgangspunt in een gewijzigd reglement lijkt evenwel technisch niet haalbaar te zijn. De informatie of de natuurlijke persoon eigenaar van het onroerend goed dit onroerend goed al dan niet gebruikt voor een economische activiteit is niet (altijd) beschikbaar bij de Vlaamse Belastingdienst. Dat is trouwens één van de redenen waarom we niet voor deze opdeling gingen maar wél voor de haalbare opdeling tussen natuurlijke en rechtspersonen.

Mevrouw Wouters heeft benadrukt dat beide categorieën wel degelijk belast worden en dat aldus enkel het verschil in tarief tussen beiden speelt. Het is niet zo dat één van beide categorieën wordt vrijgesteld . Het verschil in tarief is niet onredelijk hoog, doch volgens dhr. Cornelis wordt dit verschil wel substantieel in de hogere belastbare K.I.’s. Dit laatste is louter hypothetisch, maar het kan niet worden uitgesloten dat toch iemand zich (desgevallend in de toekomst) in die situatie zou bevinden.

Vrij vertaald baseert de vernietiging zich op de loutere hypothese dat een zeer rijke particulier een individueel goed (belastbaar kadastraal perceel) zou bezitten met een K.I. dat zich in de hogere tarieftrappen zou situeren (waarde K.I. >50.000 euro) en daar een economische activiteit uitvoert en daardoor ongelijk (gunstiger) behandeld zou worden dan een rechtspersoon met goederen met hetzelfde K.I.. Het gemiddeld geïndexeerd K.I. van een woning was in 2020 ca. 2.500 euro!

Dhr. Cornelis liet ook weten dat zij (logischerwijze) enkel rekening houden met het reglement en diens motivering en niet met de concrete toepassingsgevallen - of deze situatie zich effectief wel voordoet en of men dat realistisch gesproken mag verwachten -, dan wel de algehele vaststelling dat (een grote meerderheid van vooral) kleine ondernemingen minder gaan betalen.

Uit de verkregen motivatie leiden we, hierin gesteund voor onze juridische adviseurs, af dat een rechtvaardigingsbesluit als reactie op de vernietiging weinig zin heeft. Op korte termijn zullen de diensten van de gouverneur wellicht niet van idee veranderen over de vraag of het onderscheid tussen natuurlijke en rechtspersonen hier te rechtvaardigen is.

Fasering

  1. We agenderen de verplichte melding van de vernietiging aan de gemeenteraad.
  2. We onderzoeken of een andere wijziging van het reglement mogelijk en haalbaar is, zonder onderscheid tussen natuurlijke en rechtspersonen, maar met behoud van een differentiatie op basis van het KI.
  3. We herrekenen de impact op de belastingontvangsten
  4. We vragen advies aan de Vlaamse belastingdienst én aan de Vlaamse dienst Fiscaliteit van ABB.
  5. We leggen een aangepast reglement voor aan de gemeenteraad.

Aanleiding en context

Maandag bereikte ons een telefoon van de dienst toezicht van ABB Vlaanderen met de dringende  vraag om het besluit over het belastingsreglement op de opcentiemen op de onroerende voorheffing van GR16122021 alsnog afzonderlijk te melden. Dit om ons besluit samen met dat van de gemeente Londerzeel aan de gouverneur te kunnen voorleggen. Er zou immers een besluit klaarliggen voor vernietiging met als reden dat de tariefstructuur een schending van het gelijkheidsprincipe vormt.

Men herinnerde ons er ineens aan dat een aanvullende belasting altijd laatste 31/1 voor het aanslagjaar goedkeuring moet krijgen en  dat men bij een vernietiging terugvalt op het tarief van het vorige reglement en dus het vorige jaar. Dat is dan immers niet gewijzigd.

Omdat men vooral aandrong op de onmiddellijke aparte melding van het besluit, konden we eerst niet dieper ingaan op de grond van de zaak.

Gisteren, dinsdag 18/01/2022, belegde we dan een spoedoverleg, samen met de firma van Erik Moniquet, onze consultants, en GD&A advocaten vertegenwoordigd door Nathalie Wouters. We bespraken welke stappen we zouden ondernemen in de hoop de vernietiging nog te kunnen beletten. We spraken af dat Nathalie Wouters onmiddellijk in onze naam contact zou opnemen met de heer Cornelis van ABB teneinde te achterhalen of we ons standpunt nog verder konden verduidelijken teneinde de vernietiging alsnog tegen te houden. 

Helaas deelde de heer Cornelis haar mee dat op dat ogenblik - dinsdag in de vooravond - de beslissing reeds genomen zou zijn door de gouverneur, en dat de briefwisseling hieromtrent later nog zou volgen. We staan dus voor een voldongen feit. Door de vernietiging vervallen de nieuwe tarieven en vallen we terug op het oude reglement.

Het tijdsbestek is kort, maar via een extra zitting van de gemeenteraad kunnen we een aangepast reglement laten goedkeuren dat we voor 31/01 kunnen melden. Het lijkt mogelijk om een nieuwe - dubbelle! - adviesprocedure bij Vlaanderen te doorlopen.

In dat verband vermelden we nog eens met nadruk dat het vernietigde reglement (niet enkel de tariefspecificaties) uitgebreid en herhaaldelijk samen met de Vlaamse belastingdienst is besproken en bijgestuurd. Daarbij is nooit gewag gemaakt van een mogelijk probleem in verband met het onderscheid in belastingplichtigen. Er is zelfs niet naar verwezen naar een latere toetsing die het verkregen gunstig advies zou kunnen tegenspreken. Wij konden als adviesvrager niet vermoeden dat hier geen coördinatie of zelfs enige communicatie is tussen deze onderdelen van de Vlaamse administratie. Het was integendeel niet vreemd om te verwachten dat het gewoon toezicht zou verder bouwen op dit gunstige advies.

Besluit

Het college van burgemeester en schepenen legt het volgende voor aan de gemeenteraad:

Artikel 1

De gemeenteraad neemt kennis van het besluit van de gouverneur van 18/01/2022 over de vernietiging van het belastingsreglement op de opcentiemen op de onroerende voorheffing, goedgekeurd door de gemeenteraad op 16/12/2021.

Het college van burgemeester en schepenen beslist:

Artikel 2

Het college neemt kennis van het besluit van de gouverneur van 18/01/2022 over de vernietiging van het belastingsreglement op de opcentiemen op de onroerende voorheffing, goedgekeurd door de gemeenteraad op 16/12/2021.

Artikel 3

Het college beslist om geen rechtvaardigingsbesluit aan de raad voor te leggen met de bedoeling om de intrekking van de vernietiging te vragen aan de gouverneur.

Artikel 4

Het college beslist om een  gewijzigd besluit aan de raad voor te leggen met de bedoeling om de opcentiemen op de onroerende voorheffing voor het Geelse grondgebied te differentiëren op basis van het KI, zonder onderscheid tussen natuurlijke en rechtspersonen.

Het college van burgemeester en schepenen verzoekt de voorzitter van de gemeenteraad om de gemeenteraad bijeen te roepen op vrijdag 28/01/2022 (18u00) omwille van spoedeisende redenen: met name om alsnog met de gemeenteraad ten laatste op 31 januari van het aanslagjaar een hernieuwd besluit differentiatie opcentiemen te kunnen vaststellen.