Terug
Gepubliceerd op 04/03/2025

2025_CBS_00715 - Omgevingsvergunning - het bouwen van een pluimveestal en loods/inpandige woning na afbraak bestaande stallen langs Rauwelkoven 106A (202500021NV) - Advies

College van Burgemeester en Schepenen
ma 03/03/2025 - 13:00 1.14
Goedgekeurd

Samenstelling

Aanwezig

Pieter Cowé; Nadine Laeremans; Bart Julliams; Luc Van Laer; Vera Celis; Anne-Laure Maes

Afwezig

Marlon Pareijn; Tom Corstjens; Kris Vangeel; Francois Mylle, Algemeen Directeur

Secretaris

Anne-Laure Maes
2025_CBS_00715 - Omgevingsvergunning - het bouwen van een pluimveestal en loods/inpandige woning na afbraak bestaande stallen langs Rauwelkoven 106A (202500021NV) - Advies 2025_CBS_00715 - Omgevingsvergunning - het bouwen van een pluimveestal en loods/inpandige woning na afbraak bestaande stallen langs Rauwelkoven 106A (202500021NV) - Advies

Motivering

Aanleiding en context

UITERSTE BESLISSINGSDATUM VOOR DIT DOSSIER: 8/3/2025

 

Verslag van de omgevingsambtenaar

 

Dossiernummer omgevingsloket: OMV_2024040463

Dossiernummer gemeente: 202500021Inrichtingsnummer: 20230627-0002

 

De deputatie van Antwerpen heeft op 6 december 2024 een aanvraag ontvangen voor het bouwen van een pluimveestal en loods/inpandige woning na afbraak bestaande stallen. De aanvraag werd op 17 januari 2025 volledig en ontvankelijk verklaard. Aan Stad Geel werd advies gevraagd

 

Gegevens van de aanvrager

Le Petit Fermier BV gevestigd Eindhoutseweg 32 te 2431 Laakdal

 

Gegevens van de  ligging

Administratieve ligging: Rauwelkoven 106A

Kadastrale ligging: afdeling 4 sectie E nr. 517K

 

Verslag

  1. Stedenbouwkundige basisgegevens

 

Ligging volgens de plannen van aanleg, uitvoeringsplannen, verkavelingen.

De aanvraag is volgens het gewestplan Herentals-Mol goedgekeurd op 28 juli 1978 gelegen in:

agrarisch gebied

De agrarische gebieden zijn bestemd voor de landbouw in de ruime zin. Behoudens bijzondere bepalingen mogen de agrarische gebieden enkel bevatten de voor het bedrijf noodzakelijke gebouwen, de woning van de exploitanten, benevens verblijfsgelegenheid voor zover deze een integrerend deel van een leefbaar bedrijf uitmaakt, en eveneens para-agrarische bedrijven. Gebouwen bestemd voor niet aan de grond gebonden agrarische bedrijven met industrieel karakter of voor intensieve veeteelt, mogen slechts opgericht worden op ten minste 300 m van een woongebied of op ten minste 100 m van een woonuitbreidingsgebied, tenzij het een woongebied met landelijk karakter betreft. De afstand van 300 en 100 m geldt evenwel niet in geval van uitbreiding van bestaande bedrijven. De overschakeling naar bosgebied is toegestaan overeenkomstig de bepalingen van artikel 35 van het Veldwetboek, betreffende de afbakening van de landbouw- en bosgebieden.

 

Ligging volgens BPA + bijhorende voorschriften :

De aanvraag is niet gelegen in een bijzonder plan van aanleg.

 

Ligging volgens RUP + bijhorende voorschriften :

De aanvraag is volgens het ruimtelijk uitvoeringsplan RUP zonevreemde woningen goedgekeurd op 29 januari 2009gelegen in overdruk zonevreemde woningen II

 

 

De aanvraag is niet gelegen binnen de grenzen van een behoorlijk vergunde en niet vervallen verkaveling

 

Bepaling van het plan dat van toepassing is op de aanvraag

De aanvraag is gesitueerd in een ruimtelijk uitvoeringsplan. De aanvraag dient getoetst te worden aan de bepalingen van het ruimtelijke uitvoeringsplan.

 

Overeenstemming met dit plan

De aanvraag is in overeenstemming met dit plan en met de stedenbouwkundige voorschriften.

 

Afwijkings- en uitzonderingsbepalingen

Niet van toepassing

 

Verordeningen

Algemene bouwverordening inzake wegen voor voetgangersverkeer goedgekeurd op 29 april 1997.

Bouwcode goedgekeurd op 30 september 2024.

Gewestelijke stedenbouwkundige verordening inzake breedband goedgekeurd op 9 juni 2017.

Gewestelijke stedenbouwkundige verordening inzake openluchtrecreatieve verblijven en de inrichting van gebieden voor dergelijke verblijven goedgekeurd op 5 juli 2013.

Gewestelijke stedenbouwkundige verordening inzake toegankelijkheid goedgekeurd op 5 juni 2009.

Gewestelijke stedenbouwkundige verordening inzake hemelwater goedgekeurd op 10 februari 2023.

Gewestelijke stedenbouwkundige verordening voor publiciteitsinrichtingen goedgekeurd op 12 mei 2023.

 

  1. Historiek

Volgende vergunningen en/of weigeringen werden verleend:

  • Omgevingsvergunning 202300381/OMV_2023088426 voor uitbreiding inrichting klasse 1: pluimveebedrijf goedgekeurd op 12/10/2023.
  • Omgevingsvergunning 202400422/OMV_2024081987 voor verlenging van de vergunningstermijn voor het pluimveebedrijf geakteerd op 22/08/2024.
  • Stedenbouwkundige vergunning (10164 B) voor het oprichten van een mestkippenstal - goedgekeurd op 24/08/1992.
  • Stedenbouwkundige vergunning (2004/00313) voor het verbouwen van stallen voor vleeskippen naar scharrelkippen - goedgekeurd op 29/10/2004.
  • Stedenbouwkundige vergunning (2010/00113) voor het bouwen van een overkapping voor een mestwagen - goedgekeurd op 21/05/2010.
  • Stedenbouwkundige vergunning (2016/00229) voor aanleggen van een waterdoorlatende verharding bij een stal - goedgekeurd op 05/09/2016.
  • Milieuvergunning 1993/V2/00127 voor mazouttank - goedgekeurd op 02/09/1993.
  • Milieuvergunning 2005/M3/03737 voor landbouw - goedgekeurd op 28/10/2004.
  • Milieuvergunning 2008/V1/00748 voor landbouw - goedgekeurd op 04/12/2008.
  • Milieuvergunning 2016/M3/04984 voor kippenbedrijf - goedgekeurd op 25/08/2016.

 

  1. Beschrijving van de omgeving en de aanvraag

Stedenbouwkundige handelingen

De aanvraag heeft betrekking op het moderniseren van het bestaande pluimveebedrijf en betreft volgende stedenbouwkundige handelingen:

Het slopen van twee pluimveestallen en de herstructurering van verhardingen door een gedeelte op te breken.

Het aanleggen van nieuwe verharding ter bereikbaarheid van de stal, loods in beton, alsook de aanleg van een brandweg in steenslagverharding.

Het bouwen van een pluimveestal met aanpalende loods en luchtwasser.

Het bouwen van een loods voor opslag van eieren inclusief inpandige woning.

De plaatsing van een elektriciteitscabine.

Het uitgraven van een infiltratiezone (reliëfwijziging).

Tevens worden enkele silo’s, warmtewisselaars en tanks voorzien, die vallen onder het vrijstellingenbesluit art. 5.3.

Bestaande verhardingen worden verwijderd; deze handeling betreft een vrijgestelde handeling conform art. 13.2 van het vrijstellingenbesluit.

Het verwijderen van een groenscherm, in het dader van de sloopwerken en de bouw van een nieuwe stal.

 

De te slopen bebouwing had een andere functie dan wonen en betreft een bouwvolume van >1000m³. Een sloopvolgingsplan is  bijgevoegd in bijlage bij het aanvraagdossier.

 

Ingedeelde inrichtingen en activiteiten

Het betreft een aanvraag van een legkippenbedrijf gelegen te Rauwelkoven 106A, 2440 Geel. Met deze aanvraag wil de exploitant een vergunning bekomen voor onbepaalde duur.

Momenteel is het bedrijf vergund voor stallen met plaatsen voor 57.480 leghennen, de opslag van 700 kg diverse gevaarlijke stoffen in kleine verpakkingen, de opslag van 1.210 m³ dierlijke mest waarvan 1.100 m³ van rechtswege vervallen, de opslag van 21 ton eieren, een grondwaterwinning op een diepte van 108 m met een opgepompt debiet van maximaal 20 m³/dag en maximaal 12.000 m³/jaar.

De exploitant gaat de twee bestaande stallen met het AEA-systeem P-4.3 afbreken en hier 1 stal bouwen met het AEA systeem P-4.4 en een chemische luchtwasser.

Vergunde toestand:

Rubriek

Omschrijving

Hoeveelheid

9.3.1.c)2°

stallen met plaatsten voor 57.480 leghennen (26.880 in stal 1 en 30.600 in stal 2)

57.480 plaatsen

9.3.1.d)

stallen met plaatsen voor 57.480 leghennen (26.880 in stal 1 en 30.600 in stal 2)

57.480 plaatsen

17.4.

de opslag van 700 kg diverse gevaarlijke producten in kleine verpakkingen

700 kg

28.2.c)1°

de opslag van 1.210 m³ dierlijke mest waarvan 1.200 m³ kippenmest (waarvan 1.100 m³ van rechtswege vervallen) en 2x5 m³ kuiswater

110

45.4.e)1°

de opslag van 21 ton eieren

21 ton

53.8.2°

een grondwaterwinning op een diepte van 108 m met een opgepompt debiet van maximaal 20 m³/dag en 12.000 m³/jaar

12.000 m³/jaar

 

Aangevraagde wijzigingen:

Rubriek

Omschrijving

Hoeveelheid

9.3.1.c)2°

verandering stalsysteem + hernieuwing (Verandering)

0 plaatsen

9.3.1.d)

verandering stalsysteem + hernieuwing (Verandering)

0 plaatsen

17.1.1.1°

de opslag van 3.000L propaan in een bovengrondse tank van 3000L (Nieuw)

3000 liter

17.3.4.2°b)

de opslag van 400L/0,4588 ton organische voedingszuren en 4000L/7,36 ton zwavelzuur (Nieuw)

7,82 ton

17.3.6.1°b)

de opslag van 400L/0,4588 ton organische voedingszuren (Nieuw)

0,46 ton

17.3.8.1°

de opslag van 300L/0,3075 ton ontsmettingsmiddelen (Nieuw)

0,31 ton

17.4.

verplaatsing + hernieuwing (Verandering)

0 kg

28.1.f)1°

de opslag van 33 ton spuiwater (Nieuw)

33 ton

28.2.c)1°

uitbreiding van 1.860 m³ dierlijke mest + verplaatsing + hernieuwing (Verandering)

+1860

45.4.e)1°

verplaatsing + hernieuwing (Verandering)

0 ton

53.8.2°

Daling in het jaardebiet met 4.952 m³/jaar en een stijging van het dagdebiet met 9 m³/dag + hernieuwing (Verandering)

-4952 m³/jaar

 

Gewenste toestand:

Rubriek

Omschrijving

Hoeveelheid

Klasse

9.3.1.c)2°

stallen met plaatsten voor 57.480 leghennen

57.480  plaatsen

1

9.3.1.d)

stallen met plaatsten voor 57.480 leghennen

0 plaatsen

1

17.1.1.1°

de opslag van propaan in een bovengrondse tank van 3000L

3000 liter

3

17.3.4.2°b)

de opslag van 400L/0,4588 ton organische voedingszuren en 4000L/7,36 ton zwavelzuur

7,82 ton

2

17.3.6.1°b)

de opslag van 400L/0,4588 ton organische voedingszuren

0,46 ton

3

17.3.8.1°

de opslag van 300L/0,3075 ton ontsmettingsmiddelen

0,31 ton

3

17.4.

de opslag van 700 kg diverse gevaarlijke producten in kleine verpakkingen

0 kg

3

28.1.f)1°

de opslag van 33 ton spuiwater

33 ton

3

28.2.c)1°

de opslag van 1.970 m³ dierlijke mest waarvan 1.500 m³ kippenmest in een lokaal en 470 m³ kuiswater

1970

3

45.4.e)1°

opslag van 21 ton eieren

21 ton

3

53.8.2°

een grondwaterwinning op een diepte van 108 m met een opgepompt debiet van maximaal 29 m³/dag en 7.048 m³/jaar

7.048 m³/jaar

2

 

zie bijlage C1 en mailverkeer van De Vreese Ilse en Martens Michael

 

  1. Openbaar onderzoek

Overeenkomstig de criteria van artikels 11 t.e.m. 14 van het Besluit van de Vlaamse Regering tot uitvoering van het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning is de gewone procedure van toepassing en moet de aanvraag openbaar gemaakt worden.

Het openbaar onderzoek werd gehouden van 27 januari 2025 t.e.m. 25 februari 2025. Er werden 3 bezwaarschriften ingediend.

 

  1. Adviezen

Er werd advies gevraagd aan AQUAFIN maar het advies werd nog niet ontvangen.

 

Op 14 februari 2025 werd het advies ontvangen van Fluvius:

Op deze locatie is er voor de bestaande gebouwen een elektriciteitsaansluiting aanwezig. Als er noodzaak is aan bijkomend vermogen kan de klant hiervoor met ons contact opnemen via tboturnhout@fluvius.be. 

Hierbij wordt een gunstig advies met voorwaarden verleend. Dit advies blijft 1 jaar geldig.

Advies: voorwaardelijk gunstig

 

Op 28 januari 2025 werd het advies ontvangen van indoor.astrid@ibz.fgov.be

Advies: gedeeltelijk voorwaardelijk gunstig

 

Op 29 januari 2025 werd het advies ontvangen van Agentschap voor Natuur en Bos

Advies: geen advies

 

Op 19 februari 2025 werd het advies ontvangen van milieu advies

Advies: geen advies

 

Er werd advies gevraagd aan Openbaar Domein, team Grijs maar het advies werd niet ontvangen binnen de termijn.  Het advies wordt geacht stilzwijgend gunstig te zijn.

Er werd advies gevraagd aan Openbaar Domein, team Groen, maar het advies werd niet ontvangen binnen de termijn.  Het advies wordt geacht stilzwijgend gunstig te zijn.

 

Op 14 februari 2025 werd het advies ontvangen van Openbaar Domein, Mobiliteit

Op basis van de aangeleverde informatie en de transporttabel kan een voorwaardelijk gunstig mobiliteitsadvies geformuleerd worden voor de modernisering van het bestaande pluimveebedrijf. De aanvraag omvat onder meer de sloop van twee stallen, de aanleg van nieuwe verhardingen voor bereikbaarheid, de bouw van een nieuwe pluimveestal met loods en luchtwasser, een loods voor opslag van eieren met inpandige woning, een elektriciteitscabine en de uitgraving van een infiltratiezone. De geplande modernisering resulteert niet in een substantiële toename van transportbewegingen, aangezien het aantal kippen op de site ongewijzigd blijft. Volgens de transportgegevens stijgt het aantal vrachten licht van 354 naar 360 per jaar, wat neerkomt op een gemiddelde van 6,92 transportbewegingen per week.

De locatie is gunstig gelegen nabij de R14 en de E313, zonder dat er dorpskernen door kruist moeten worden. De belangrijkste transportbewegingen betreffen de periodieke aan- en afvoer van dieren, de wekelijkse afvoer van mest, de aanvoer van voeder en de dagelijkse afvoer van eieren. Door het gebruik van vrachtwagens met groot laadvermogen blijft de transportfrequentie beperkt.

Om het mobiliteitsadvies volledig sluitend te maken, zijn volgende voorwaarden van toepassing:

  1. Parkeerplaatsen conciërgewoning: Er dient minimaal 1 parkeerplaats per woonentiteit te worden voorzien, conform de parkeernormen. Het inplantingsplan dient te worden aangevuld met de locatie van deze parkeerplaats. Op dit ogenblik beschikt de conciërgewoning met aanwezigheid van 4 slaapkamers niet over een aangeduide parkeerplaats op eigen terrein.
  2. Fietsstalplaatsen: Voor de bewoners en werknemers moeten minstens 8 (namelijk 1 per hoofdkussen uit de bouwcode), liefst overdekte en afsluitbare fietsstalplaatsen worden voorzien. Deze moeten dicht bij de woning/werkplaats liggen en voldoen aan de minimale afmetingen (2,00 m lengte, 1,00 m breedte, 1,80 m manoeuvreerruimte). Fietsbeugels in open lucht dienen stabiliteit te garanderen en verankering van het frame mogelijk te maken.
  3. Draaicirkels vrachtwagens: Op het inplantingsplan ontbreken de draaicirkels voor vrachtwagens, zowel bij de mestloods als bij de eierloods. De plannen dienen te worden aangevuld met draaicirkels die aantonen dat de keerbewegingen veilig kunnen gebeuren. Uit het inplantingsplan met de draaicirkels moet blijken dat ook voor lange vrachtwagens ( en opliggers) dat een voorwaartse uitrit mogelijk is. In kader van veilig uitrijden op de weg.  
  4. Wel dient gevrijwaard te worden dat de inrit en de uitrit met Rauwelkoven een goede zichtbaarheid kent voor inrijdend, uitrijdend verkeer van vrachtwagens van en naar de boerderijsite, die in contact komen met doorstromend verkeer vanuit Rauwelkoven voor zowel personenwagens als fietsers.

Gezien de beperkte toename van transportbewegingen, de goede ontsluiting naar de hoofdwegen en de voorgenomen maatregelen ter beperking van mobiliteitsimpact, wordt de aanvraag – onder voorwaarde van het voldoen aan bovenvermelde aanpassingen – gunstig geadviseerd.

 

Advies: voorwaardelijk gunstig

 

  1. Project-MER

 

De aanvraag heeft betrekking op een activiteit die voorkomt op de lijst van bijlage III bij het besluit

van de Vlaamse Regering d.d. 1 maart 2013 inzake de nadere regels van de project-m.e.r.-

screening.

De aanvraag werd daarom getoetst aan de criteria van bijlage II van het Decreet Algemene

Bepalingen Milieubeleid (DABM).

Op basis van het aanvraagdossier kan aangenomen worden dat de opmaak van een project-MER

geen meerwaarde zal zijn bij het beoordelen of het project aanzienlijke milieueffecten zal

veroorzaken. Er wordt gesteld dat de aanvraag niet MER-plichtig is.

 

  1. Inhoudelijke beoordeling van het dossier door de gemeentelijke omgevingsambtenaar

Wegenis

Het perceel is gelegen langsheen een gemeenteweg.

 

Art. 4.3.5.§ 1. Een omgevingsvergunning voor het bouwen van een gebouw met als hoofdfunctie «wonen», «verblijfsrecreatie», dagrecreatie, met inbegrip van sport, detailhandel, dancing, restaurant en café, kantoorfunctie, dienstverlening, vrije beroepen, industrie, bedrijvigheid, «gemeenschapsvoorzieningen» of «openbare nutsvoorzieningen», kan slechts worden verleend op een stuk grond, gelegen aan een voldoende uitgeruste weg, die op het ogenblik van de aanvraag reeds bestaat.

§ 2. Een voldoende uitgeruste weg is ten minste met duurzame materialen verhard en voorzien van een elektriciteitsnet. De Vlaamse Regering kan bepalen in welke gevallen, en onder welke voorwaarden, gelet op de plaatselijke toestand, van deze minimale uitrusting kan worden afgeweken. Een voldoende uitgeruste weg voldoet voorts aan de uitrustingsvoorwaarden die worden gesteld in stedenbouwkundige voorschriften of vereist worden door de plaatselijke toestand, daaronder begrepen de voorzieningen die in de gemeente voorhanden zijn en het ruimtelijk beleid van de gemeente.

§ 3. In het geval de opdrachtgever instaat voor zowel het bouwen van de gebouwen als de verwezenlijking van de voor het project noodzakelijke wegeniswerken, of in het geval de Vlaamse Maatschappij voor Sociaal Wonen of een overheid de wegenis aanbesteedt, kan de omgevingsvergunning voor de gebouwen worden afgeleverd zodra de omgevingsvergunning voor de wegeniswerken is verleend. Het vergunningverlenende bestuursorgaan kan in dat geval een afdoende financiële waarborg voor de uitvoering van de wegeniswerken eisen.

§ 4. De voorwaarde, vermeld in § 1, is niet van toepassing :

1° in verkavelingen waar geen of beperktere lasten op het vlak van de weguitrusting zijn opgelegd;

2° voor land- of tuinbouwbedrijven en voor bedrijfswoningen van een land- of tuinbouwbedrijf;

3° op het verbouwen, herbouwen of uitbreiden van bestaande constructies.

 

Watertoets

Volgens artikel 8 van het decreet van 18 juli 2003 en latere wijzigingen betreffende het integraal waterbeleid dient de aanvraag onderworpen te worden aan de watertoets. Het besluit van de Vlaamse Regering van 20 juli 2006 en latere wijzigingen stelt nadere regels vast voor de toepassing van de watertoets. De aanvraag werd getoetst aan de kenmerken van het watersysteem, aan de relevante doelstellingen en beginselen van artikel 5, 6 en 7 van het decreet integraal waterbeleid, en aan de bindende bepalingen van het (deel)bekkenbeheerplan.

 

Het perceel gelegen te Geel, Rauwelkoven 106A, Afdeling 4, Sectie E, nr. 517k stroomt af naar de Rauwelkovenloop, een (on)bevaarbare waterloop (van 2de categorie) die beheerd wordt door provincie Antwerpen – Kleine Nete. De locatie is volgens de watertoetskaarten niet overstromingsgevoelig.

 

Mogelijke schadelijke effecten voor het water zouden kunnen ontstaan door wijziging van de kwaliteit van het oppervlaktewater of het grondwater, wijziging van infiltratie naar het grondwater, wijziging van de grondwatervoorraden en het grondwaterstromingspatroon, wijziging van het overstromingsregime, het afvoergedrag of de structuurkwaliteit van de waterloop, en wijziging van waterafhankelijke natuur.

 

Natuurtoets

De exploitatie ligt op ca. 1,270 km van het dichtstbijzijnde habitatrichtlijngebied, 1,290 km van VENgebied en 2,5 km van vogelrichtlijngebied.

De Impactscoretool hanteert een toetsingszone van 20 km rond de exploitatie.

Binnen deze toetsingszone komen volgende SBZ-H voor:

• BE2100026 Valleigebied van de Kleine Nete met brongebieden, moerassen en heiden

• BE2100017 Bos- en heidegebieden ten oosten van Antwerpen

• BE2100019 Het Blak, Kievitsheide, Ekstergoor en nabijgelegen kamsalamanderhabitats

• BE2100024 Vennen, heiden en moerassen rond Turnhout

• BE2100040 Bovenloop van de Grote Nete met Zammelsbroek, Langdonken en Goor

• BE2400014 Demervallei

Speciale beschermingszones

De exploitant voegt een passende beoordeling toe aan de aanvraag. De kippenhouderij heeft in de huidige situatie een ammoniakuitstoot van 5.173,2 kg. In de gewenste toestand zal de ammoniakuitstoot 2.414,2 kg bedragen (reductie met 53,3%).

In de gewenste toestand dienen ook de emissies van de nieuwe stookinstallatie te worden meegenomen en de impact van de mobiliteit.

In de gewenste situatie bedraagt de hoogste bijdrage aan de kritische depositiewaarde ter hoogte van actuele habitats en zoekzone 0,332%.

Aftoetsing PAS-decreet

Volgens het decreet over de programmatische aanpak stikstof is bij de passende beoordeling van de effecten voor de exploitatie van een veehouderij waarvoor een PAS-referentie 2030 van toepassing is, geen betekenisvolle aantasting van de natuurlijke kenmerken van de SBZ-H in kwestie mogelijk, wat de effecten van stikstofdepositie via de lucht betreft, als voldaan is aan al de volgende voorwaarden:

1° er is voldaan aan de PAS-referentie 2030;

2° er is geen stijging van de stikstofdepositie t.o.v. van de huidige vergunde situatie;

3° de impactscore is lager dan 50%.

Volgens de gegevens in de voorliggende omgevingsvergunningsaanvraag voldoet aan al deze voorwaarden waardoor er aldus geen betekenisvolle aantasting van de natuurlijke kenmerken van SBZ-H mogelijk is, wat de effecten van stikstofdepositie via de lucht betreft.

VEN-gebieden

Het VEN overlapt grotendeels met de SBZ-H. Er wordt een verscherpte natuurtoets bij de aanvraag gevoegd.

Voorliggende aanvraag voldoet aan de bepalingen opgenomen in het PAS-decreet waardoor kan geconcludeerd dat de schade door indirecte ingrepen aan habitats in VEN-gebied herstelbaar is.

Verdroging

De impact van de grondwaterwinning heeft geen effect op de omliggende natuur. De exploitant voerde een Voortoets uit waaruit blijkt dat er voor de getoetste effecten geen risico op een betekeninsvolle aantasting van actuele of mogelijke toekomstigehabitats binnen Habitatrichtlijngebied (SBZ-H) wordt verwacht.

 

Gelet op de aard en de ligging van de exploitatie en op basis van de beschikbare gegevens in de omgevingsvergunningsaanvraag lijkt het aanneembaar te stellen dat de exploitatie geen onvermijdbare en onherstelbare schade aan de natuur in VEN-gebied zal veroorzaken, noch dat de exploitatie een betekenisvolle aantasting van de natuurlijke kenmerken van Habitatrichtlijngebieden zal veroorzaken, op voorwaarde dat de exploitant zich houdt aan de voorwaarden opgelegd in de relevante wetgeving en voor zover de exploitant zich gedraagt naar de code van goede natuurpraktijk.

Milieuaspecten

 

Afval

 Volgende afvalstoffen kunnen er zijn op de inrichting:

  • Glas, ijzer, folie (o.a. landbouwfolie, …), verpakkingsmaterialen, (occasioneel geproduceerde afvalstoffen) afkomstig van de diverse productiemiddelen: deze afvalstoffen worden afgevoerd naar het containerpark of erkende verwerkers of meegegeven met de leverancier van de producten.
  • Kadavers: deze worden op regelmatige tijdstip door de firma Rendac opgehaald.
  • Mest afkomstig van de dieren: de afvoer gebeurt conform de geldende regelgeving.
  • Reinigingswater van de stal en installaties: dit wordt opgevangen in een aparte kelder.
  • Spuiwater van de chemische luchtwasser: dit zal afzonderlijk worden opgevangen en wordt erkend als kunstmest. Het zal worden afgevoerd volgens de geldende regelgeving.

Om de afvalstoffen te beperken worden er volgende maatregelen genomen:

  • Het aantal kadavers wordt beperkt door een goede bedrijfsvoering.
  • Afvalstoffen worden beperkt door het oordeelkundig gebruik van geneesmiddelen, folie, …
  • Afvalstoffen worden beperkt door het oordeelkundig gebruik van gevaarlijke producten,…
  • De voeders worden in bulk geleverd en in gesloten silo’s opgeslagen waardoor er minimale voederverliezen zijn en minimaal verpakkingsafval gegenereerd wordt.
  • Het reinigingswater van de stallen wordt op het land gebracht of afgevoerd volgens de geldende regelgeving.
  • Het spuiwater van de luchtwasser zal nuttig worden aangewend als meststof op landbouwgronden.
  • Door gebruik van de warmtewisselaar wordt warmte uit de stal gerecupereerd.

Om het gebruik van grondstoffen te beperken en verspilling te voorkomen worden volgende maatregelen getroffen:

  • Waterlekken worden opgespoord en gerepareerd.
  • Het voederverbruik wordt onder controle gehouden. Bij legkippen wordt het voederverbruik gedurende de hele cyclus afgestemd op de behoefte van de dieren.

 

Water

Algemeen

Er is geen uniformiteit tussen de verschillende plannen en bijlagen. Op het milieuplan wordt onder de stal een opslag van kuiswater aangegeven van 470 m³ en een hemelwateropvang van 250 m³ onder de eierloods. Op het grondplan/funderingsplan bij het stedenbouwkundig luik staat nog een extra opvang van hemelwater en bluswater aangegeven onder de stal (hemelwater 350 m³ en bluswater 120 m³) en een aparte hemelwaterput van 10 m³.

In het totaal lijkt er een dus een opvang te zijn van 610 m³ hemelwater (350m³ onder stal, 250 m³ onder eierloods en nog een aparte hemelwaterput van 10 m³).

In bijlage C6 Materialen, grondstoffen en processen wordt gesproken over een hemelwateropvang van 350 m³. 

De exploitant dient dit te verduidelijken.

Er is conform het grondplan/funderingsplan van het stedenbouwkundige luik ook een communicatieleiding van de kelder van de eierloods (opvang hemelwater). Deze lijkt echter uit te komen in de kelder van het kuiswater en niet in de kelder van het hemelwater/bluswater. De exploitant dient dit te verduidelijken. Het hemelwater dient naar de hemelwateropvang te worden afgeleid en niet naar de kelder met kuiswater.

Conform het grondplan (rioleringsplan) is er geen duidelijkheid naar waar de verschillende hemelwaterpunten worden afgevoerd. Een deel lijkt afgevoerd te worden naar de hemelwateropvang onder de eierloods. De blauwe stippellijn aan de andere kant van het gebouw lijkt naar nergens te leiden of samen met de communicatieleiding van de eierloods uit te lopen in de kelder voor het kuiswater. Het hemelwater kan niet naar de kelder met kuiswater worden afgeleid.

De exploitant dient de afvoeren van het hemelwater (en vooral waarin ze terechtkomen) duidelijker  aan te geven op het rioleringsplan.

 

Hemelwater

De exploitant neemt de volgende maatregelen om verontreiniging van afstromend hemelwater te voorkomen:

Enkel die oppervlakken en zijn verhard die noodzakelijk zijn om een goede bedrijfsuitbating mogelijk te maken. Een deel van de verhardingen zijn uitgevoerd in (half) doorlatende materialen (steenslag, grastegels, dolomiet, klinkers,) of wateren af naar de omliggende natuurlijke bodembedekking. Verharde oppervlakken zijn weinig of niet bevuild omdat deze gereinigd en onderhouden worden. Run – off van regenwater is daardoor niet bevuild. De te bouwen mestopslagplaats zal correct worden uitgevoerd en zal zodoende geen verontreiniging veroorzaken. Kadavers worden afgedekt zodat het hemelwater niet kan bevuild worden.

 

Bedrijfsafvalwater

Er vindt geen lozing van bedrijfsafvalwater plaats. Het reinigingswater wordt beperkt. De stallen worden enkel gereinigd na elke ronde. Het reinigingswater wordt opgevangen in de onderliggende mestkelder. 

 

Grondwater

Op de exploitatie is reeds een grondwaterwinning aanwezig. De exploitant vraagt voor deze grondwaterwinning ook een hernieuwing. Het gevraagde debiet zal wel verlagen van 12.000 m³/jaar naar 7.048 m³/jaar. Het maximale dagdebiet zal 29 m³/dag bedragen.

Er worden 57.480 leghennen gehouden op de inrichting, deze hebben een hoogwaardig waterbehoefte van 6.898 m³/jaar, daarnaast wordt 45 m³/jaar opgegeven als water voor het huishouden en de werknemers. Het water dient derhalve te voldoen aan de drinkwaterkwaliteitsnormen voor mens en dier.

Het water wordt onttrokken uit watervoerende laag met HCOV-code 0250 Myoceen Aquifersysteem op 108 m-mv. De top van de filter bevindt zich op 106 m-mv, de basis van de filter situeert zich op 98 m-mv. Er werd een boorstaat aan de aanvraag toegevoegd.

De GWW beschikt over een peilbuis met een diameter van minstens 18 mm en een aftapkraantje.

Er wordt geen informatie gegeven over de meetinrichting. Elke grondwaterwinning moet beschikken over een meetinrichting zodanig dat het opgepompte volume grondwater per watervoerende laag getotaliseerd kan worden conform art. 5.53.3.1. van Vlarem II. De meetinrichting moet, conform art. 5.53.3.2. een van volgende types zijn:

1° een vleugelradmeter of meter met schroef van het Woltman type;

2° een dynamische turbinemeter;

3° een elektromagnetische meter;

4° een ultrasone meter;

5° een gecombineerde meter: een meter die binnen hetzelfde huis een combinatie is van meters, bedoeld in 1° tot en met 4°.

 

Overwegende dat VMM, Afdeling Water voor de aangevraagde rubriek 53.8.2. optreedt als adviesverlenende instantie omtrent de gevraagde hernieuwing en verandering van de grondwaterwinning, adviseren we om het standpunt van deze administratie m.b.t. de ligging en de gevraagde debieten te volgen aangezien de gemeente op basis van de gegevens waarover ze beschikt en hun expertise geen advies kan geven betreffende de mogelijke gevolgen van de grondwaterwinning voor de bodem en de watervoerende lagen.

 

Waterbesparende maatregelen

Om hergebruik van hemelwater mogelijk te maken neemt de exploitant de volgende maatregelen:

Hemelwater wordt opgevangen via de daken van de stal. Er is een kelder voorzien voor de opslag van hemelwater (350 m³). Het opgevangen hemelwater wordt gebruikt voor laagwaardige toepassingen (690 m³ reinigingswater, sanitair en voor de luchtwasser). Er wordt ongeveer 1230 m³ hemelwater per jaar gebruikt.

De volgende maatregelen worden genomen om waterverbruik te beperken:

  • Waterlekken worden opgespoord en gerepareerd.
  • De reiniging van de stallen gebeurt met regenwater.
  • Het drinkwatergebruik wordt onder controle gehouden. Waterverspilling wordt in de pluimveehouderij tegengegaan door gebruik te maken van gesloten drinksystemen. Deze drinksystemen zijn ingevoerd omwille van hygiënische redenen. Het drinksysteem is voorzien van nippels, waaraan de dieren moeten pikken om te kunnen drinken. De druk van het water wordt optimaal ingesteld zodat de waterafgiftesnelheid juist geregeld is en lekken vermeden worden.
  • Het reinigingswater wordt beperkt. De stal wordt enkel gereinigd na elke ronde. De stal wordt eerst grondig droog gereinigd en ontdaan van al de mest. Daarna wordt de stal nat gereinigd met een hogedrukreiniger.
  • Door de aanwezigheid van een gepolierde betonvloer zal de vervuiling zich minder gaan hechten en kan de stal eenvoudiger zuiver gemaakt worden.
  • Enkel het eierlokaal wordt wekelijks met water gereinigd.
  • Het waterverbruik wordt geregistreerd door een debietmeter en jaarlijks aangegeven via de heffingsaangifte

 

Biodiversiteit

De exploitatie ligt op ca. 1,270 km van het dichtstbijzijnde habitatrichtlijngebied, 1,290 km van VENgebied en 2,5 km van vogelrichtlijngebied.

Speciale beschermingszones

De exploitant voegt een passende beoordeling toe aan de aanvraag. De kippenhouderij heeft in de huidige situatie een ammoniakuitstoot van 5.173,2 kg. In de gewenste toestand zal de ammoniakuitstoot 2.414,2 kg bedragen (reductie met 53,3%).

 

In de gewenste toestand dienen ook de emissies van de nieuwe stookinstallatie te worden meegenomen en de impact van de mobiliteit.

In de vergunde situatie bedraagt de hoogste bijdrage aan de kritische depositiewaarde ter hoogte van actuele habitats en zoekzone 0,846%.

In de gewenste situatie bedraagt de hoogste bijdrage aan de kritische depositiewaarde ter hoogte van actuele habitats en zoekzone 0,332%.

Aftoetsing PAS-decreet

De aanvraag dient te worden getoetst aan het decreet van 26 januari 2024 over de programmatische aanpak stikstof (het 'stikstofdecreet'), gepubliceerd in het Belgisch staatsblad op 22 februari 2024 en in werking vanaf 23 februari 2024.

Conform artikel 37 van het stikstofdecreet moet voor een omgevingsvergunningsaanvraag voor de exploitatie van een veehouderij met een impactscore hoger dan 0,025% een passende beoordeling opgesteld worden. Deze wordt bij het dossier gevoegd.

In het decreet over de programmatische aanpak stikstof (PAS) is opgenomen dat een veehouderij een omgevingsvergunning voor onbepaalde duur kan bekomen als voldaan wordt aan de PASreferentie 2030.

De PAS-referentie 2030 is de maximale ammoniakemissie die na 31 december 2030 mag plaatsvinden op een exploitatie. De PAS-referentie 2030 wordt bepaald aan de hand van de ammoniakemissies in de referentiesituatie 2021 waarop de reductiedoelstellingen en de vrijstellingen worden toegepast. De referentiesituatie 2021 wordt bepaald door de gemiddelde veebezetting van de IIOA in kwestie, gespecificeerd per stalsysteem waarin de dieren in kwestie gehouden werden, overeenkomstig de gegevens van de Mestbankaangifte voor het productiejaar 2021, te vermenigvuldigen met de relevante ammoniakemissie-factoren en in voorkomend geval te verhogen met de leegstandspercentages die opgenomen zijn in de lijst die als bijlage 1 bij het decreet is gevoegd.

Op basis van deze bepalingen is de PAS-referentie 2030 voor deze exploitatie: 4965,44 kg NH3/jaar

De exploitant maakt in de bestaande situatie gebruik van een AEA-systeem in de stallen waardoor er geen 60% reductie van de emissies vereist is. De PAS-referentie 2030 voor deze exploitatie bedraagt aldus 4965,44 kg NH3/jaar.

In de voorliggende omgevingsvergunningsaanvraag zal in de gewenste situatie de jaarlijkse

ammoniakemissie maximaal 2414,2 kg bedragen. Er wordt aldus voldaan aan de PAS-referentie 2030.

Uit het resultaat van de impactscore depositietoename blijkt dat er geen toename is van de stikstofdepositie t.o.v. van de huidige vergunde situatie.

Volgens het decreet over de programmatische aanpak stikstof is bij de passende beoordeling van de effecten voor de exploitatie van een veehouderij waarvoor een PAS-referentie 2030 van toepassing is, geen betekenisvolle aantasting van de natuurlijke kenmerken van de SBZ-H in kwestie mogelijk, wat de effecten van stikstofdepositie via de lucht betreft, als voldaan is aan al de volgende voorwaarden:

1° er is voldaan aan de PAS-referentie 2030;

2° er is geen stijging van de stikstofdepositie t.o.v. van de huidige vergunde situatie;

3° de impactscore is lager dan 50%.

Voorliggende omgevingsvergunningsaanvraag voldoet aan al deze voorwaarden waardoor er aldus geen betekenisvolle aantasting van de natuurlijke kenmerken van SBZ-H mogelijk is, wat de effecten van stikstofdepositie via de lucht betreft.

VEN-gebieden

Het VEN overlapt grotendeels met de SBZ-H. Er wordt een verscherpte natuurtoets bij de aanvraag gevoegd.

Het Besluit van de Vlaamse Regering over de beoordeling van schade aan de natuur in het Vlaams Ecologisch Netwerk bepaalt dat de schade aan een natuurlijke habitat of leefgebied ingevolge indirecte ingrepen herstelbaar is als wordt aangetoond dat de effecten van het project een gebiedsspecifieke vastgestelde neerwaartse trend die het gevolg kan zijn van de maatregelen opgenomen in de programmatische aanpak, vermeld in artikel 50ter, §4, van het Natuurdecreet, niet hypothekeert.

Voorliggende aanvraag voldoet aan de bepalingen opgenomen in het PAS-decreet waardoor kan geconcludeerd dat de schade door indirecte ingrepen aan habitats in VEN-gebied herstelbaar is.

Verdroging

De impact van de grondwaterwinning heeft geen effect op de omliggende natuur. De exploitant voerde een Voortoets uit waaruit blijkt dat er voor de getoetste effecten geen risico op een betekenisvolle aantasting van actuele of mogelijke toekomstige habitats binnen Habitatrichtlijngebied (SBZ-H) wordt verwacht.

 

Gelet op de aard en de ligging van de exploitatie en op basis van de beschikbare gegevens in de omgevingsvergunningsaanvraag lijkt het aanneembaar te stellen dat de exploitatie geen onvermijdbare en onherstelbare schade aan de natuur in VEN-gebied zal veroorzaken, noch dat de exploitatie een betekenisvolle aantasting van de natuurlijke kenmerken van Habitatrichtlijngebieden zal veroorzaken, op voorwaarde dat de exploitant zich houdt aan de voorwaarden opgelegd in de relevante wetgeving en voor zover de exploitant zich gedraagt naar de code van goede natuurpraktijk.

Met betrekking tot de impact op Habitatrichtlijngebieden en het VEN-gebied lijkt de exploitatie vergund te kunnen worden voor onbepaalde duur.

Voor de vergunningstermijn van de grondwaterwinning wordt verwezen naar het advies van VMM afdeling grondwater.

 

Licht

Bronnen van licht:

  • Binnenverlichting in de stallen voor het welzijn van de dieren.
  • Buitenverlichting om een veilige bedrijfsuitbating mogelijk te maken.

Op de inrichting is er enkel straling in de vorm van verlichting. De verlichting van het bedrijf is functioneel voor het welzijn van de dieren en om een veilige bedrijfsuitbating mogelijk te maken. Er wordt over gewaakt dat de aangebrachte verlichting zo weinig mogelijk hinderlijk is voor derden.

Het is wenselijk de exploitant erop te wijzen dat de algemene voorwaarden van VLAREM II betreffende licht nageleefd dienen te worden:

“Het gebruik en de intensiteit van lichtbronnen in open lucht zijn beperkt tot de noodwendigheden inzake uitbating en veiligheid. De verlichting is dermate geconcipieerd dat niet-functionele lichtoverdracht naar de omgeving maximaal wordt beperkt. Klemtoonverlichting mag uitsluitend gericht zijn op de inrichting of onderdelen ervan.”

 

Lucht

Vanwege de exploitatie van een pluimveehouderij ontstaan voornamelijk ammoniakemissies, geuremissies en stofemissies.

Stikstof

Zie luik biodiversiteit

 

Stofemissies

Ter hoogte van de inrichting is de jaargemiddelde achtergrondconcentratie tussen 16 en 20 μg/m³ gelegen.

De hoogst berekende concentratiebijdrage buiten de perceelsgrens bedraagt maximaal 1,56 μg/m³ in de gewenste toestand. Bijgevolg zal de grenswaarde van 20 μg/m³ zeker niet overschreden worden.
De berekende hoogste concentratiebijdrage (PM10) afkomstig van enkel het eigen bedrijf bedraagt 24,2 μg/m³ (in de geplande situatie) buiten de perceelgrenzen. Deze zone bevindt zich net ten zuidoosten van het stallencomplex aangezien de uitstoot van de luchtwassers zich ten zuiden van de stallen bevindt. De gemodelleerde concentraties dalen evenwel snel naarmate men zich verder van de stallen begeeft. De emissiepunten zijn in de gewenste situatie verder weg gelegen van de omliggende woningen. De gemiddelde stofconcentratie PM10 ter hoogte van de dichtsbijzijnde woningen is aanzienlijk lager dan de hoogste waarde die net buiten de perceelsgrenzen van de exploitatie gelegen is. De gemiddelde individuele stofconcentratie ter hoogte van de woningen is altijd lager dan 3,1 μg/m³

Rekening houdend met bovenstaande maximale concentratie buiten de perceelgrenzen en de gemiddelde jaargrenswaarde, wordt de toetsingswaarde inzake PM10 niet overschreden ter hoogte van de omliggende woningen.

De hoogst berekende concentratiebijdrage buiten de perceelsgrens bedraagt maximaal 1,56 μg/m³ in de gewenste toestand. Bijgevolg zal de grenswaarde van 20 μg/m³ zeker niet overschreden worden.

Aangaande de PM2,5 stofconcentratiezones liggen voor de huidige situatie 6 woningen binnen de beoordelingszone (PM2,5 concentratie > 0,2 μg/m³). In de gewenste situatie liggen er geen woningen meer binnen de beoordelingszone. Bijgevolg kunnen de effecten m.b.t. PM2,5 worden verwaarloosd.

Aangaande de PM10 stofconcentratiezones liggen een aantal woningen (andere dan de bedrijfswoning) binnen de beoordelingszone (PM10 concentratie > 0,3 μg/m³), en dit zowel voor de huidig vergunde als gewenste toestand. In de gewenste situatie daalt het aantal woningen met een negatieve bijdrage met 30%. Het aantal woningen dat een beperkte negatieve bijdrage heeft, daalt met 40% in de gewenste situatie. Deze aanzienlijke daling wordt gerealiseerd doordat de exploitant gebruik maakt van een

luchtwasser in de gewenste situatie die achteraan de stal wordt geplaatst. Hierdoor worden de emissiepunten zo ver mogelijk van de omliggende woningen voorzien.

In het dossier wordt aangegeven dat het bedrijf maatregelen zal nemen om de stofuitstoot tot een minimum te beperken. Zo zal er rondom het bedrijf een groenscherm aangelegd worden. Dit groenscherm zal een groot deel van het stof opvangen.

Op het plan horende bij het milieuluik wordt geen groenscherm aangegeven. Er dient een groenscherm te worden aangelegd rond de inrichting met streekeigen bomen en planten tijdens het eerstvolgende plantseizoen conform het inplantingsplan gevoegd bij het stedenbouwkundige luik.

Er wordt niet aangegeven of er nog andere maatregelen worden genomen om stofhinder te beperken.

De exploitant kan nog bijkomende maatregelen nemen, zoals één of meerdere van de volgende maatregelen:

• Bij het vullen van de silo’s dient gebruik gemaakt te worden van stofzakken;

• Het bedrijfsterrein dient proper gehouden te worden;

• Goed strooiselmanagement.

Gelet op het gegeven dat deze maatregelen geen investeringskost met zich mee lijken te brengen, lijkt het aangewezen deze aanbevelingen op te nemen als bijzondere milieuvoorwaarde.

 

Geuremissies

In tabel 6 van de bijlage ‘E4bis E6ter E6quinquies’ wordt aangegeven dat de geuremissie 30% zal afnemen ten opzichte van de huidige situatie.
Gezien het bedrijf deel uitmaakt van een bronnencluster ( met één varkens- en rundveebedrijf) wordt een cumulatieve beoordeling uitgewerkt.
In de huidig vergunde situatie is er ter hoogte van enkele woningen een overschrijding van de

beoordelingsdrempels. Gezien het bedrijf deel uitmaakt van een bronnencluster wordt de geurimpact

veroorzaakt door verschillende bedrijven. Bijgevolg kan een overschrijding niet aan één bedrijf

toegeschreven worden en kan deze tevens niet door één bedrijf gesaneerd worden. In het geval van

een overschrijding wordt de maximale geurconcentratie in de gewenste situatie bepaald rekening

houdend met de gewogen impact in de huidig vergunde situatie.

Ter hoogte van alle woningen is er een daling of standstill van de geurimissies ten opzichte van de huidige vergunde situatie. Deze daling varieert van 0 tot 6,6 en valt te verklaren door het gebruik van een ander stalsysteem en de chemische luchtwasser. Aangaande de gemodelleerde geurimmissies in

de gewenste toestand zijn deze onder de maximaal toelaatbare geurconcentratie gelegen, zodat volledig aan de bepalingen uit het geurkader van Afdeling GOP voldaan wordt.
 

Stookinstallatie
Er wordt gebruik gemaakt van warmtewisselaars om warmte uit de uitgaande luchtstroom te halen en deze over te brengen naar inkomende luchtstromen waardoor er aanzienlijk minder energie nodig is om de stallen te verwarmen. Tijdens de wintermaanden zorgen stookinstallaties op propaan voor extra verwarming van de inkomende lucht. Alleen wanneer de buitentemperatuur onder 5°C gaat, moet bijverwarmd worden. Dit is 15-20% van de tijd. De stookinstallaties draaien dus niet continu. Deze stookinstallatie worden niet aangevraagd, dus zijn vermoedelijk niet ingedeeld.

Geluid

De voornaamste bronnen van geluid en trillingen zijn voornamelijk afkomstig van de ventilatoren, het vullen van de voedersilo’s en het vrachtwagentransport.

 Om geluidshinder van de exploitatie zoveel mogelijk te voorkomen worden er maatregelen genomen:

  • De stallen worden op mechanische wijze verlucht. De gebruikte ventilatoren zijn axiaalventilatoren die een licht zoemend geluid produceren dat niet als storend wordt ervaren in agrarisch gebied.
  • De ventilatoren worden regelmatig gecontroleerd en onderhouden om de goede werking te garanderen, zodat de geluidshinder tot een minimum beperkt wordt.
  • De stallen zijn goed geïsoleerd zodanig dat het lawaai afkomstig van de dieren en de voederinstallatie tot een minimum herleid wordt.
  • De stallen blijven afgesloten. Enkel ramen en deuren die een functie hebben bij stalverluchting blijven open.
  • De transporten die plaatsvinden gebeuren met vrachtwagens. Door hun hoog laadvermogen worden transporten beperkt.

Er zijn geen meldingen van geluidsoverlast bekend betreffende de huidige exploitatie.

Op basis van de informatie in het aanvraagdossier kan geconcludeerd worden dat de effecten van geluid en trillingen als aanvaardbaar beschouwd kunnen worden.

 

Mobiliteit

Het aantal vrachten per jaar wordt geraamd op 354 (6,81 per week) in de huidige toestand. In de gewenste toestand zal het aantal vrachten licht stijgen naar 360 (6,92 per week).

Het bedrijf is gelegen nabij de ringweg R14. De autostrade E313 is gemakkelijk bereikbaar via de ringweg R14 en gewestweg N19. Er hoeven geen dorpskernen doorkruist te worden.

Het aantal transporten op de inrichting zal beperkt zijn. De voornaamste transporten zijn aanvoer van voeder en dieren en afvoer van eieren en mest. Door het grote laadvermogen van de vrachtwagens is hierdoor het transport beperkt. De aan- en afvoer van dieren heeft maar enkele malen per jaar plaats omdat deze transporten gebeuren voor of na de ronde.

Er worden maatregelen genomen om de effecten op de mobiliteit tot een minimum te beperken:

  • Aan- en afvoer van dieren gebeurt periodiek aan het begin en einde van iedere ronde.
  • Het vullen van de voedersilo’s vindt overdag plaats.
  • De mest wordt via mestbanden minimaal eenmaal per week afgevoerd naar een mestloods waar de mest op regelmatige basis wordt opgehaald met vrachtwagens.

Gelet op het relatief lage aantal transporten per week en op het feit dat het bedrijf een goede ontsluiting kent naar de westelijke ring van Geel, lijkt de aanvraag in overeenstemming te zijn met de lokale verkeerssituatie. Er is slechts een kleine toename in het aantal transporten

Het dossier bevat geen informatie over de nachtelijke transporten terwijl dat bij het vervoer van de kippen vaak het geval is. Het is aangewezen dat de exploitant nader toelicht hoeveel transporten ’s nachts zullen plaatsvinden en met welke frequentie.

 

Stallen

De stallen hebben volgens de aanvrager 190 waarderingspunten en zijn in agrarisch gebied gelegen. Conform art. 5.9.5.3. van Vlarem II dient deze bijgevolg op 200 meter afstand gelegen te zijn van elk op het gewestplan aangegeven woonuitbreidingsgebied, natuurgebied met wetenschappelijke waarde of natuurreservaat, bosreservaat, gebied voor verblijfsrecreatie en woongebied ander dan woongebieden met een landelijk karakter.

Aan deze voorwaarde wordt voldaan.

Het betreffen AEA-stallen, het betreffen stallen van het systeem P-4.4: Volièrehuisvesting, minimaal 30-35% van de leefruimte is rooster met daaronder een mestband met 0,7 m³ per dier per uur beluchting, mestbanden minstens eenmaal per week afdraaien, roosters minstens in twee etages.

De stallen lijken te voldoen aan de verbods- en afstandsregels.

 

Mestopslag

De mest wordt minimaal 1 keer per week afgedraaid en in de aangrenzende mestloods opgeslagen. De mestlood heeft een vloeistofdichte ondergrond.

 

Bodem

Mogelijke bronnen van emissies naar de bodem zijn:

  • Opslag van mest en reinigingswater
  • Opslag van voeders
  • Opslag van gevaarlijke stoffen
  • Grondwaterwinning

De stallen zijn voorzien van een ondoordringbare vloer, vervaardigd in beton. Deze betonnen vloer wordt bedekt met sterk absorberend materiaal zoals stro of houtkrullen. De kippenstallen worden na elke ronde grondig gereinigd. Na het reinigen wordt de stal ontsmet door een erkende firma. Het reinigingswater van de stal zal worden opgevangen in een kelder. Het reinigingswater wordt afgevoerd volgens de geldende regelgeving.

De kippenmest wordt minimaal eenmaal per week afgedraaid uit de stal en wordt opgeslagen in de mestloods. Deze zal voldoen aan de constructievoorschriften. De vloeren zijn vloeistofdicht. De mest wordt afgevoerd volgens de regels van het mestdecreet.

De opslag van gevaarlijke producten in kleine verpakkingen en de opslag van voedingszuren worden opgeslagen op een lekbak.

De grondwaterwinning werd uitgevoerd volgens de code van de goede praktijk. De grondwaterwinning is bovenaan afgedicht zodat er geen verontreinigingen naar het grondwater kunnen gaan.

De kadavers worden op regelmatige tijdstippen afgehaald, waardoor de sappen en percolatie met regenwater tot nihil beperkt wordt. Het contact met hemelwater wordt zoveel mogelijk voorkomen door de kadavers afgesloten op te slaan.

Verharde oppervlakken zijn weinig of niet bevuild met mest of etensresten omdat deze in de mate van het mogelijke gereinigd en onderhouden worden. Run – off van regenwater is daardoor niet bevuild.

Gelet op de aard en de ligging van de exploitatie en op basis van de beschikbare gegevens in de omgevingsvergunningsaanvraag lijkt het aanneembaar te stellen dat de exploitatie geen onvermijdbare en onherstelbare schade aan het bodemsysteem zal veroorzaken

Gevaarlijke stoffen

De opslag van gevaarlijke stoffen is beperkt tot de opslag van 400 liter organische voedingszuren, 300 liter ontsmettingsmiddelen en 700 kg gevaarlijke producten in kleine verpakkingen. De opslag van gevaarlijke vloeistoffen wordt steeds voorzien van een lekbak en boven een vloeistofdichte vloer, er wordt bijgevolg voldaan aan artikel 5.17.4.3.1. van Vlarem II.

De afstandsregels zijn niet controleerbaar op het plan gevoegd bij het milieuluik.

Het zuur voor de chemische luchtwassser wordt opgeslagen in een dubbelwandige tank. De tank wordt voorzien van een overvulbeveiliging en lekdetectie.

De exploitant dient erop gewezen te worden dat tussen de opslag van organische voedingszuren (GHS07 en GHS05) en de ontsmettingsmiddelen (GHS09) steeds een afstand van één meter gehanteerd dient te worden, conform bijlage 5.17.1. van Vlarem II.

In het stooklokaal worden eveneens gevaarlijke stoffen opgeslagen. In het dossier wordt niet aangegeven om welke stoffen het gaat en wat de desbetreffende gevarensymbolen zijn. De exploitant dient erop gewezen te worden dat de voorwaarden van VLAREM II betreffende de opslag van gevaarlijke producten dient nageleefd te worden.

Op basis van de beschikbare gegevens in de omgevingsvergunningsaanvraag lijkt het aanneembaar te stellen dat de exploitatie geen onvermijdbare en onherstelbare schade zal veroorzaken op voorwaarde dat de reglementaire scheidingsafstanden gerespecteerd worden.

GPBV-installatie

Omdat de exploitant een vergunning aanvraagt voor meer dan 40.000 kippen, is deze inrichting een GPBV-inrichting (X-rubriek in de indelingslijst; bijlage 1 van Vlarem II). Op dergelijke inrichtingen dient er extra aandacht geschonken te worden aan de geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging, als bedoeld in de EU-richtlijn 96/61/EEG van 24 september 1996, later gewijzigd tot richtlijn 2008/1/EG van het Europese Parlement en de Raad van 15 januari 2008. Deze richtlijn werd gewijzigd en opgenomen de in Europese richtlijn ‘Richtlijn Industriële Emissies (RIE)’, in werking sinds 6/1/2011.

De exploitant voegt de toetsing aan de BBT toe aan het dossier.

Conclusie

Met betrekking tot de onderzochte milieutechnische aspecten in voorliggende beoordeling en op basis van de gegevens in de aanvraag lijkt gesteld te kunnen worden dat er geen indicaties zijn tot het verlenen van een negatief advies. Het lijkt echter wel aangewezen om bij eventuele vergunningverlening in de mate van het mogelijke rekening te houden met onderstaande bemerkingen, aanvullingen, aanbevelingen en/of voorstellen voor bijzondere voorwaarden.

  • Er dient een groenscherm te worden aangelegd rond de inrichting met streekeigen bomen en planten tijdens het eerstvolgende plantseizoen conform het inplantingsplan gevoegd bij het stedenbouwkundige luik.
  • Om stofhinder te beperken dient de exploitant één of meerdere van de volgende maatregelen te nemen:

         Bij het vullen van de silo’s dient gebruik gemaakt te worden van stofzakken;

         Het bedrijfsterrein dient proper gehouden te worden;

         Goed strooiselmanagement.

  • Gelet op het gegeven dat deze maatregelen geen investeringskost met zich mee lijken te brengen, lijkt het aangewezen deze aanbevelingen op te nemen als bijzondere milieuvoorwaarde.
  • De algemene voorwaarden inzake lichthinder dienen strikt te worden nageleefd:

“Het gebruik en de intensiteit van lichtbronnen in open lucht zijn beperkt tot de noodwendigheden inzake uitbating en veiligheid. De verlichting is dermate geconcipieerd dat niet-functionele lichtoverdracht naar de omgeving maximaal wordt beperkt. Klemtoonverlichting mag uitsluitend gericht zijn op de inrichting of onderdelen ervan.”

  • De exploitant dient erop gewezen te worden dat tussen de opslag van organische voedingszuren (GHS07 en GHS05) en de ontsmettingsmiddelen (GHS09) steeds een afstand van één meter gehanteerd dient te worden, conform bijlage 5.17.1. van Vlarem II.
  • In het stooklokaal worden eveneens gevaarlijke stoffen opgeslagen. In het dossier wordt niet aangegeven om welke stoffen het gaat en wat de desbetreffende gevarensymbolen zijn. De exploitant dient erop gewezen te worden dat de voorwaarden van VLAREM II betreffende de opslag van gevaarlijke producten dient nageleefd te worden.
  • Er is geen uniformiteit tussen de verschillende plannen en bijlagen. Op het milieuplan wordt onder de stal een opslag van kuiswater aangegeven van 470 m³ en een hemelwateropvang van 250 m³ onder de eierloods. Op het grondplan/funderingsplan bij het stedenbouwkundig luik staat nog een extra opvang van hemelwater en bluswater aangegeven onder de stal (hemelwater 350 m³ en bluswater 120 m³) en een aparte hemelwaterput van 10 m³.
  • In het totaal lijkt er een dus een opvang te zijn van 610 m³ hemelwater (350m³ onder stal, 250 m³ onder eierloods en nog een aparte hemelwaterput van 10 m³).

In bijlage C6 Materialen, grondstoffen en processen wordt gesproken over een hemelwateropvang van 350 m³. 

De exploitant dient dit te verduidelijken.

  • De exploitant dient te verduidelijken waar het hemelwater van het dak van de stal terechtkomt. Het hemelwater en de overloop van de hemelwaterkelder onder de eierloods mogen niet worden afgevoerd naar de kelder voor de opslag van het kuiswater.
  • Het lijkt aangewezen dat de exploitant nader toelicht of er nachtelijke transporten zijn en met welke frequentie deze plaatsvinden alsook wat de aard is van deze transporten (type voertuigen).
  • Voor de beoordeling van de grondwaterwinning wordt verwezen naar het advies van VMM grondwater omwille van hun expertise ter zake. Er wordt geadviseerd dit advies te volgen.

 

Advies betreffende de ingedeelde inrichtingen en/of activiteiten

Uitgaande van de gegevens opgenomen in het aanvraagdossier en rekening houdende met de bovenstaande bemerkingen kan deze aanvraag voor het deel ‘ingedeelde inrichtingen en/of activiteiten’ te worden geadviseerd als voorwaardelijk gunstig op voorwaarde dat:

Met betrekking tot water:

         uit het advies van VMM grondwater blijkt dat de grondwaterwinning geen ontoelaatbare schade veroorzaakt aan bodem en grondwaterlagen en dat de aangevraagde ligging en hoeveelheden aanvaardbaar zijn;

         de exploitant verduidelijkt waar het hemelwater van het dak van de stal terechtkomt. Het hemelwater en de overloop van de hemelwaterkelder onder de eierloods mogen niet worden afgevoerd naar de kelder voor de opslag van het kuiswater;

         de exploitant plannen en informatie op elkaar afstemt in het dossier. Op het milieuplan wordt onder de stal een opslag van kuiswater aangegeven van 470 m³ en een hemelwateropvang van 250 m³ onder de eierloods. Op het grondplan/funderingsplan bij het stedenbouwkundig luik staat nog een extra opvang van hemelwater en bluswater aangegeven onder de stal (hemelwater 350 m³ en bluswater 120 m³) en een aparte hemelwaterput van 10 m³. In het totaal lijkt er een dus een opvang te zijn van 710 m³ hemelwater (350m³ onder stal, 250 m³ onder eierloods en nog een aparte hemelwaterput van 10 m³).

         In bijlage C6 Materialen, grondstoffen en processen wordt gesproken over een hemelwateropvang van 350 m³. 

 

Met betrekking tot mobiliteit:

         de exploitant nader toelicht of er nachtelijke transporten zijn en met welke frequentie deze plaatsvinden alsook wat de aard is van deze transporten (type voertuigen).

 

Met betrekking tot lucht:

         de exploitant één of meerdere van de volgende maatregelen toepast ter voorkoming van stofhinder:

         Bij het vullen van de silo’s dient gebruik gemaakt te worden van stofzakken;

         Het bedrijfsterrein dient proper gehouden te worden;

         Goed strooiselmanagement.

  • er een groenscherm wordt aangelegd rond de inrichting met streekeigen bomen en planten tijdens het eerstvolgende plantseizoen conform het inplantingsplan gevoegd bij het stedenbouwkundige luik.;

 

Met betrekking tot licht:

         de exploitant erop gewezen wordt dat de algemene voorwaarden inzake lichthinder strikt dienen te worden nageleefd: “Het gebruik en de intensiteit van lichtbronnen in open lucht zijn beperkt tot de noodwendigheden inzake uitbating en veiligheid. De verlichting is dermate geconcipieerd dat niet-functionele lichtoverdracht naar de omgeving maximaal wordt beperkt. Klemtoonverlichting mag uitsluitend gericht zijn op de inrichting of onderdelen ervan.”

 

Met betrekking tot gevaarlijke stoffen:

         de exploitant erop gewezen wordt dat tussen de opslag van organische voedingszuren (GHS07 en GHS05) en de ontsmettingsmiddelen (GHS09) steeds een afstand van één meter gehanteerd dient te worden, conform bijlage 5.17.1. van Vlarem II;

         er verduidelijkt worden welke gevaarlijke stoffen worden opgeslagen in het stooklokaal. De exploitant dient de voorwaarden van VLAREM II betreffende de opslag van gevaarlijke producten  na te leven.

 

Mits het naleven van de exploitatievoorwaarden zoals vermeld in het besluit van de Vlaamse Regering  van 1 juni 1995, houdende de algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne, in acht worden genomen.

 

Toetsing aan de goede ruimtelijke ordening

Toetsing aan de beoordelingsgronden van artikel 4.3.1§2 van VCRO:

 

Functionele inpasbaarheid

Het perceel bevindt zich volgens het gewestplan in agrarisch gebied. De percelen in de omgeving worden voornamelijk gebruikt voor agrarische doeleinden. De omgevingsvergunningsaanvraag stemt hiermee overeen.

Er wordt een nieuw gebouw voorzien, waarbij er een doorgedreven luchtbehandeling wordt voorzien om de uitgaande lucht te wassen.

Naast het ammoniak-emissie-arm stalsysteem ( beluchting van de mestbanden) welk reeds in de stal zorgt voor minder vorming van ammoniak; wordt alle lucht gecentraliseerd naar achteren; en tevens door een luchtwasser gestuurd, op een afstand zo ver mogelijk van de voorgelegen bewoning.

Het gebouw is inpasbaar.

 

Mobiliteitsimpact

De nieuwe constructie zal geen noemenswaardig bijkomende transportbewegingen met zich meebrengen ten opzichte van de reeds op vandaag bestaande situatie, daar het aantal kippen dezelfde blijft. Het gaat voornamelijk om een modernisering van het bedrijf en niet om een uitbreiding.

 

Schaal, ruimtegebruik en bouwdichtheid

De footprint van het aangevraagde project komt quasi overeen met de huidige stal en wordt zodanig ingeplant dat het ruimtebeslag zoveel mogelijk beperkt blijft en tevens naar voren opschuift, t.o.v. de bestaande toestand.

 

In verhouding met de huidige perceelsbezetting, wordt er meer geconcentreerd gebouwd.

De ruimtelijke draagkracht van de omgeving wordt door de aanvraag niet overschreden.

 

Uit het voorgaande blijkt dat het ontwerp niet afwijkt van de schaal van de voormalige stal; om de vaste mest overdekt te kunnen opslaan, en ook de uitgaande lucht te kunnen filteren wordt een loods toegevoegd met een luchtwasser achteraan.

 

Visueel-vormelijke elementen

Het goed, waarop de aanvraag betrekking heeft, is gelegen aan Rauwelkoven 106A te Geel. Deze gemeenteweg uit asfalt is voorzien van de meest elementaire nutsvoorzieningen, zoals elektriciteit, verlichting, kabeldistributie, drinkwater en telefoon.

Het bestaande pluimveebedrijf bestaat momenteel uit een twee aanpalende stallen met tussenliggende overdekte uitloop voor kippen.

Het terrein, met een totale oppervlakte van ca. 12.700 m², bevindt zich ten westen van de huidige bebouwde kern en ring van Geel, ter hoogte van de Rauwelkoven 100 t/m 106. Het terrein staat bekend onder huisnummer Rauwelkoven 106A te Geel. Het terrein wordt aan de noordoostzijde omsloten door woningen en hun achtertuinen gelegen aan de straat Rauwelkoven (woningen Rauwelkoven 100 t/m 106). Aan de overige zijdes wordt het terrein omsloten door agrarische percelen. Zuidelijk van het terrein ligt een treinspoor van spoorlijn 15 (Antwerpen – Hasselt).

Binnen het terrein bevindt zich momenteel een gebouw van ca. 4.500 m². In 2010 is het plaatsen van een overkapping aan de zuidzijde van de stal vergund, doch deze is nooit gerealiseerd.

Behoudens het gebouw, is het terrein aan de noordzijde van het gebouw verhard. Oostelijk, westelijk en zuidelijk van het gebouw is het terrein in gebruik als groengebied.

 

De nieuwe pluimveestal zal opgetrokken worden in prefab betonpanelen met baksteenmotief afgewerkt met geprofileerde staalplaat in groene kleur. Het dak zal voorzien worden in zwarte sandwichpanelen.

De nieuwe loods zal opgetrokken worden in prefab betonpanelen met baksteenmotief afgewerkt met geprofileerde staalplaat in groen. Het dak zal voorzien worden in zwarte sandwichpanelen.

 

Rondom de stallen is reeds een ruime groengordel aanwezig, waarvan de oostelijke zijde maximaal behouden zal blijven; dit betreft een gemengde houtkant van ca. 3-4m breedte; en hoogte ca. 5m met soorten als zwarte els, eik, beuk en vlier.

De houtkant van knotbomen langs de westelijke perceelgrens wenst de aanvrager te vellen om ruimte creëren voor sloop en herbouw; en te vervangen door een nieuwe beplanting van hoogstam zomereiken ondergroeid met gemengde rij in 3hoeksverband van een aanplanting met soorten als meidoorn, veldesdoorn, rode kornoelje, wilde lijsterbes; die uitgroeien tot een groenscherm van 4-5m hoogte.

Vooraan de site, wordt dit nieuwe groenscherm in 2 afzonderlijke rijen aangeplant, 1 tegen de perceelsgrens aan, en 1 tegen de loods/bedrijfswoning; om een extra visuele buffering te creëren.

 

De elektriciteitscabine wordt vooraan het perceel geplaatst achter het nieuw aan te planten groenscherm. De elektriciteitscabine zal worden voorzien van een groene kleur.

 

Cultuurhistorische aspecten

De aanvraag betreft geen beschermd monument, en is ook niet gelegen in de nabijheid of het gezichtsveld van een beschermd monument, een beschermd stads- of dorpsgezicht, een beschermde archeologische zone of een beschermd cultuurhistorisch landschap.

Het betreft geen item dat is opgenomen in de vastgestelde Inventaris van het Bouwkundig Erfgoed, noch items opgenomen in de vastgestelde inventarissen archeologische zones, landschapsatlas, tuinen en parken, of houtig erfgoed.

 

Hinderaspecten, gezondheid, gebruiksgenot en veiligheid

Naast de beperkte hinder tijdens de bouwwerken wordt er geen verdere hinder verwacht.

Het reliëf wordt niet gewijzigd, net zomin als de bodemsamenstelling.

Enkel een plaatselijke normalisatie voor het bereiken van de stallen, alsook de aanleg van een infiltratiezone, behoren tot de geplande reliëfwijzigingen.


Onze diensten zijn op de hoogte dat er een vonnis is betreffende een discussie,  over de al dan niet aanwezigheid van zakelijke rechten over het tracé van de toegangsweg. Dit betreft echter een discussie over zakelijke rechten waarover de gemeente geen uitspraak kan doen in het kader van deze omgevingsvergunningsaanvraag. Bovendien behoort deze beoordeling tot de uitvoering van de vergunning. De constellatie van de toegangsweg zoals ze er nu ligt op het inplantingsplan kan beoordeeld worden als zijnde conform de goede ruimtelijke ordening.

 

Conclusie

Uit bovenstaande motivering blijkt dat de aanvraag in overeenstemming is met de goede ruimtelijke ordening.

 

Resultaten openbaar onderzoek

Het openbaar onderzoek werd gehouden  van 27 januari 2025 tot en met 25 februari 2025. Naar aanleiding van het openbaar onderzoek werden er 3 bezwaarschriften ontvangen.

Inhoud bezwaarschriften

Het eerste bezwaar omvat enkel drie foto's. Het lijkt te handelen over schade aan het openbaar domein en de toegangsweg.

Het tweede bezwaar handelt over:

-          Zwaar verkeer zorgt voor onveiliges situatie in Rauwelkoven – er is geen fietspad

-          Lawaai om 4u ’s morgens

-          Geurhinder in de bewoonde omgeving

-          Slecht onderhoud privéweg.

Het derde bezwaar heeft geen inhoud noch bijlage. De bezwaarindienster heeft ook reeds schriftelijk bezwaar ingediend (zie tweede bezwaar).

 

Evaluatie bezwaarschriften

Eerste bezwaar

Het is niet duidelijk waar deze foto's zijn gemaakt noch wat de bezwaarindiener met deze foto's wenst aan te geven. Mogelijks gaat het om schade aan het openbaar domein en de toegangsweg die op eigendom van derden ligt. Eventuele afspraken over het herstel van deze schade maken geen onderdeel uit van het voorliggende dossier. Het eerste bezwaar is dan ook ongegrond en kan niet worden weerhouden.

Tweede bezwaar:

Het tweede bezwaar handelt over:

Zwaar verkeer zorgt voor onveiliges situatie in Rauwelkoven – er is geen fietspad

Het advies van de dienst mobiliteit is gunstig. De zware transporten dienen eveneens de verkeersreglementering te volgen. Er is geen fietspad langs Rauwelkoven maar de nabijgelegen fietsostrade is een veilig alternatief voor schoolkinderen en werknemers.

Lawaai om 4u ’s morgens

Het dossier bevat geen informatie over nachtelijke transporten en de frequentie hiervan. Dit wordt als aandachtspunt meegegeven naar de vergunningverlenende overheid.

Geurhinder in de bewoonde omgeving

Er zijn geen klachten gekend van omwonenden betreffende geurhinder. De aangevraagde situatie zou ook tot een verbetering van de geuremissies leiden. Het bezwaar wordt niet weerhouden.

Slecht onderhoud privéweg

De toegangsweg is geen eigendom van de exploitant. Het onderhoud van de weg dient te gebeuren conform de afspraken die gemaakt zijn tussen de eigenaar en de gebruiker. Hierover kan binnen deze procedure geen uitspraak worden gedaan. Het bezwaar kan niet weerhouden worden.

 

Bespreking adviezen

De omgevingsambtenaar heeft kennis genomen van de volgende adviezen en beoordeelt deze als volgt:

  • Het advies van AQUAFIN. Er werd nog geen advies ontvangen.
  • Het advies van Fluvius, afgeleverd op 14 februari 2025 is voorwaardelijk gunstig.
  • Het advies van indoor.astrid@ibz.fgov.be, afgeleverd op 28 januari 2025 is voorwaardelijk gunstig.
  • Het advies van Agentschap voor Natuur en Bos, afgeleverd op 29 januari 2025 is geen advies.
  • Het advies van milieu advies, afgeleverd op 19 februari 2025 is geen advies.
  •  Het advies van Openbaar Domein, team Grijs . Er werd geen advies ontvangen binnen de termijn.
  •  Het advies van Openbaar Domein, team Groen. Er werd geen advies ontvangen binnen de termijn.
  • Het advies van Openbaar Domein, Mobiliteit afgeleverd op 14 februari 2025 is voorwaardelijk gunstig.

 

Conclusie

 

Alle werken dienen ingeplant en verder uitgevoerd zoals aangeduid op de bouwplannen.

 

Elke woning dient uitgerust met één of meer rookmelders of moet beschikken over een branddetectiesysteem dat gekeurd en gecertificeerd is door een daartoe erkend organisme.

De rookmelder dient conform te zijn aan NBN EN 14.604, reageert op de rookontwikkeling bij brand door het produceren van een scherp geluidssignaal, en is niet van het ionische type.
Opmerkingen inzake de plaatsing van de rookmelders: minstens één rookmelder per bouwlaag, in kamerwoningen moet elke kamer ermee uitgerust zijn, mogelijke opstelling in de hal, gang, slaapkamer, living, wasplaats, kelder, verwarmingslokaal; plaatsing wordt afgeraden in de badkamer, keuken, garage.

 

De woning dient te voldoen aan de EPB-eisen.

 

De aanvraag dient te voldoen aan het Programma van Maatregelen.

 

Rekening dient gehouden met de voorwaarden opgenomen in het advies van dienst Openbaar Domein, Mobiliteit :

Op basis van de aangeleverde informatie en de transporttabel kan een voorwaardelijk gunstig mobiliteitsadvies geformuleerd worden voor de modernisering van het bestaande pluimveebedrijf. De aanvraag omvat onder meer de sloop van twee stallen, de aanleg van nieuwe verhardingen voor bereikbaarheid, de bouw van een nieuwe pluimveestal met loods en luchtwasser, een loods voor opslag van eieren met inpandige woning, een elektriciteitscabine en de uitgraving van een infiltratiezone. De geplande modernisering resulteert niet in een substantiële toename van transportbewegingen, aangezien het aantal kippen op de site ongewijzigd blijft. Volgens de transportgegevens stijgt het aantal vrachten licht van 354 naar 360 per jaar, wat neerkomt op een gemiddelde van 6,92 transportbewegingen per week.

De locatie is gunstig gelegen nabij de R14 en de E313, zonder dat er dorpskernen door kruist moeten worden. De belangrijkste transportbewegingen betreffen de periodieke aan- en afvoer van dieren, de wekelijkse afvoer van mest, de aanvoer van voeder en de dagelijkse afvoer van eieren. Door het gebruik van vrachtwagens met groot laadvermogen blijft de transportfrequentie beperkt.

Om het mobiliteitsadvies volledig sluitend te maken, zijn volgende voorwaarden van toepassing:

  1. Parkeerplaatsen conciërgewoning: Er dient minimaal 1 parkeerplaats per woonentiteit te worden voorzien, conform de parkeernormen. Het inplantingsplan dient te worden aangevuld met de locatie van deze parkeerplaats. Op dit ogenblik beschikt de conciërgewoning met aanwezigheid van 4 slaapkamers niet over een aangeduide parkeerplaats op eigen terrein.
  2. Fietsstalplaatsen: Voor de bewoners en werknemers moeten minstens 8 (namelijk 1 per hoofdkussen uit de bouwcode), liefst overdekte en afsluitbare fietsstalplaatsen worden voorzien. Deze moeten dicht bij de woning/werkplaats liggen en voldoen aan de minimale afmetingen (2,00 m lengte, 1,00 m breedte, 1,80 m manoeuvreerruimte). Fietsbeugels in open lucht dienen stabiliteit te garanderen en verankering van het frame mogelijk te maken.
  3. Draaicirkels vrachtwagens: Op het inplantingsplan ontbreken de draaicirkels voor vrachtwagens, zowel bij de mestloods als bij de eierloods. De plannen dienen te worden aangevuld met draaicirkels die aantonen dat de keerbewegingen veilig kunnen gebeuren. Uit het inplantingsplan met de draaicirkels moet blijken dat ook voor lange vrachtwagens ( en opliggers) dat een voorwaartse uitrit mogelijk is. In kader van veilig uitrijden op de weg.  
  4. Wel dient gevrijwaard te worden dat de inrit en de uitrit met Rauwelkoven een goede zichtbaarheid kent voor inrijdend, uitrijdend verkeer van vrachtwagens van en naar de boerderijsite, die in contact komen met doorstromend verkeer vanuit Rauwelkoven voor zowel personenwagens als fietsers.

Gezien de beperkte toename van transportbewegingen, de goede ontsluiting naar de hoofdwegen en de voorgenomen maatregelen ter beperking van mobiliteitsimpact, wordt de aanvraag – onder voorwaarde van het voldoen aan bovenvermelde aanpassingen – gunstig geadviseerd.

 

De slopingswerken dienen uitgevoerd overeenkomstig de aanduidingen van het goedgekeurde plan.

 

De nodige veiligheidsmaatregelen moeten in acht worden genomen.

 

Het gebouw dat wordt gesloopt bevat op basis van de datum van oprichting en/of renovatie mogelijk asbesthoudende bouwmaterialen.  Voor de sloop van het gebouw moet u nagaan of asbesthoudende bouwmaterialen gebruikt werden.

 

Om na te gaan of er asbesthoudende toepassingen gebruikt werden in het gebouw, kan je via https://www.ovam.be/asbest-herkennen-0 meer informatie terugvinden. Ben je niet zeker van de gebruikte materialen of wil je geen risico nemen om je eigen gezondheid of dat van je buren in gevaar te brengen, kan je steeds een asbestinventaris laten opmaken door een asbestdeskundige inventarisatie.

 

Als er asbesthoudende bouwmaterialen aanwezig zijn in het gebouw moeten deze correct en veilig verwijderd worden. De activiteiten die verbonden zijn aan het werken met asbesthoudende bouwmaterialen mogen geen vrijstelling van asbestvezels of asbeststof veroorzaken.

 

De volgende asbesthoudende toepassingen kunnen zelf worden verwijderd of door een aannemer die erkend is om werken onder eenvoudige handelingen uit te voeren, voor zover deze via eenvoudige handelingen (bv. vlot losschroeven) kunnen worden weggenomen:

                     hechtgebonden asbest die niet beschadigd is of waarbij er geen vrije vezels zichtbaar zijn en waarbij verwijdering geen aanleiding geeft tot een wijziging van de toestand

                     hechtgebonden asbest die beschadigd is of waarbij er vrije vezels zichtbaar zijn en die verwerkt is in een buitentoepassing waarbij geen derden aanwezig zijn, voor zover de verwijdering geen aanleiding geeft tot een wijziging van de toestand

                     asbesthoudend plaatmateriaal, asbestkarton, asbestcement in binnentoepassingen waarbij er geen bevestigingssysteem aanwezig is zoals schroeven, nagels of lijm, voor zover het asbest gefixeerd is en het weggenomen en verpakt wordt zonder gereedschappen te gebruiken voor demontage

                     asbesthoudende koorden, dichtingen of pakkingen, remvoeringen en analoge materialen

Alle andere toepassingen mogen enkel verwijderd worden door gespecialiseerde asbestverwijderaars. Een overzicht van de erkende asbestverwijderaars in België vindt u hier: https://werk.belgie.be/nl/erkenningen/erkenning-asbest-bedrijven-erkend-voor-afbraak-verwijderingswerken.

De werken voor het verwijderen van asbest mag geen risico vormen voor je eigen gezondheid of voor de omgeving. Bij het verwijderen van asbesthoudende toepassingen moet u voldoen aan volgende voorwaarden om vezelverspreiding en blootstelling aan asbestvezels te voorkomen:

  • Voor persoonlijke bescherming tegen blootstelling wordt gebruik gemaakt van een stofmasker type P3 of gelijkwaardig stofmasker.
  • bevochtigen of fixeren van het materiaal
  • de elementen één voor één verwijderen, bij voorkeur manueel, gebruik makend van handwerktuigen of in laatste instantie traagdraaiend gereedschap. Het gebruik van mechanische werktuigen met grote snelheid (schuurschijven, slijpmachines, boormachines, e.d.), hogewaterdrukreinigers en luchtcompressoren, voor het bewerken, snijden of schoonmaken van objecten of ondergronden in asbesthoudend materiaal, objecten of ondergronden bekleed met asbesthoudend materiaal of voor het verwijderen van asbest is verboden
  • de materialen niet gooien, je moet ze rustig neerleggen.
  • de materialen niet breken
  • de materialen opslaan in gesloten verpakking
  • bij de werkzaamheden mogen geen minderjarigen aanwezig zijn.

 

Behandeling van afval

De asbesthoudende toepassingen worden afzonderlijk opgeslagen en niet gemengd met het andere sloopafval.

Tijdens het vervoer, het laden en het lossen van afvalstoffen die asbestvezels of asbeststof bevatten, deze vezels en stof niet vrijkomen in de lucht en geen vloeistoffen worden verloren die asbestvezels kunnen bevatten.

Afvalstoffen die asbestvezels of -stof bevatten, zodanig worden behandeld, verpakt zijn of afgedekt, met inachtneming van de plaatselijke omstandigheden, dat er geen asbestdeeltjes in het milieu terechtkomen.

Asbestafval wordt afgevoerd naar een erkende stortplaats. U bezorgt de stortattesten binnen de 2 maanden na afbraak van het gebouw aan de milieutoezichthouder van stad Geel via milieu@geel.be .

 

Hinder naar de buurt moet zoveel mogelijk worden voorkomen. De verantwoordelijke neemt maatregelen ter voorkoming van hinder in de omgeving ten gevolge van o.a. stof, geluid, geur, water, afval,... Ten allen tijde worden de werken uitgevoerd in overstemming met de van toepassing zijnde voorwaarden uit VLAREM II en de politiecodex.

 

Het groenscherm dient aangelegd zoals voorgesteld op de bouwplannen.

De bomen mogen enkel geveld worden buiten het broedseizoen (dat loopt van 1 april–30 juni);

De aanplant vindt plaats tijdens het eerstvolgende plantseizoen (dat loopt van 1/11 tot 1/03), volgend op de uitvoering van de werken die het onderwerp uitmaken van de aanvraag.

Bij het aanplanten van hoogstammige bomen, dienen de afstandsregels gerespecteerd.

Indien de aanplanting niet aanslaat dient deze vervangen tijdens het eerstvolgende groeiseizoen. De verplichting tot heraanplant bij niet aanslaan, komt niet te vervallen;

De aanvrager dient al het nodige te doen om de compenserende aanplanting te beschermen tegen vraat;

Hieronder enkele aanvullende tips m.b.t. de plantkwaliteit waarop kan gelet worden bij de aankoop van de bomen.

Stam:

  • De boom heeft niet meer dan één stam.
  • Er zijn geen dubbele toppen of zuigers (= waterlot) aanwezig
  • De stam is recht en stevig en heeft een normaal verloop (onderaan dikker dan bovenaan);
  • De stam heeft geen beschadigingen, open stamwonden of kneuzingen;
  • Snoeiwonden zijn maximaal 2 tot 3cm. Er mogen geen verse snoeiwonden voorkomen, alle snoeiwonden moeten met callus (= wondweefsel) omgroeid zijn;

Vertakking:

  • De doorgaande harttak is recht, vormt een normale verlenging van de stam en is voldoende dicht betakt.
  • De takken in de kroon zitten zo regelmatig mogelijk rond de stam en over de kroon verdeeld.

Wortelgestel:

  • Het wortelgestel is voldoende vertakt, met voldoende aandeel aan fijne haarwortels
  • Het wortelgestel is in goede conditie en mag niet uitgedroogd zijn.

Naakte wortels:

  • Wortellengte: min. 25cm

Boom met wortelkluit:

  • Doorsnede kluit: 60cm./ hoogte kluit: 40cm.
  • De kluit zit vast aan de boom: aarde en wortels vormen 1 geheel en de kluit is goed geworteld.
  • Kluitlappen zijn bij voorkeur van organisch materiaal (bijv. jute). Als er synthetisch weefsel gebruikt is, moet dit verwijdert worden bij aanplanting. Bij draadkluiten moeten de kluitlappen bestaan uit zuivere jute of een ander volledig verteerbaar materiaal.

Transport:

  • Uitdroging van de wortel (door wind, zon) tijdens het transport dient voorkomen, door de wortel(kluit) te omwikkelen (met bijv. plastic of natte jute).
  • Hanteer kluitplanten zoveel mogelijk met de kluit. Vermijd kabels, touwen ed. rond de stam om beschadiging te voorkomen.
  • Meteen na aankomst dienen de planten ofwel aangeplant, ofwel ‘ingekuild’ (= bedekken van de wortels met aarde) te worden. Indien een boom niet binnen het uur na aankomst kan worden geplant, dient hij te worden ingekuild of in een opslagplaats opgeborgen.

Plantput:

  • Maak een plantput die ruimer is dan de wortel(kluit) zodat de wortels vrij kunnen wortelen
  • Zorg ervoor dat de grond rond de boom losgewerkt is, zodat de wortels niet op een verdichte laag staat en de boom niet kan wortelen naar behoren.
  • Houd de bovenste teeltaarde apart van de rest van de grond, zodat je deze kan hergebruiken bij het aanvullen van de plantput. Daarin zitten nl. organismen die de groei van de boom zullen stimuleren.
  • De wortels bij bomen met naakte wortel moeten in de plantput passen zonder dat de wortels ingesnoeid dienen te worden.
  • Bij bomen met kluit dient de plantput minsten dubbel zo groot te zijn als de kluit.
  • De plantput moet net zo diep zijn dat bij het aanplanten van de boom de wortelhals boven het maaiveld zit.

 

Milieu

Uitgaande van de gegevens opgenomen in het aanvraagdossier en rekening houdende met de bovenstaande bemerkingen kan deze aanvraag voor het deel ‘ingedeelde inrichtingen en/of activiteiten’ te worden geadviseerd als voorwaardelijk gunstig op voorwaarde dat:

Met betrekking tot water:

         uit het advies van VMM grondwater blijkt dat de grondwaterwinning geen ontoelaatbare schade veroorzaakt aan bodem en grondwaterlagen en dat de aangevraagde ligging en hoeveelheden aanvaardbaar zijn;

         de exploitant verduidelijkt waar het hemelwater van het dak van de stal terechtkomt. Het hemelwater en de overloop van de hemelwaterkelder onder de eierloods mogen niet worden afgevoerd naar de kelder voor de opslag van het kuiswater;

         de exploitant plannen en informatie op elkaar afstemt in het dossier. Op het milieuplan wordt onder de stal een opslag van kuiswater aangegeven van 470 m³ en een hemelwateropvang van 250 m³ onder de eierloods. Op het grondplan/funderingsplan bij het stedenbouwkundig luik staat nog een extra opvang van hemelwater en bluswater aangegeven onder de stal (hemelwater 350 m³ en bluswater 120 m³) en een aparte hemelwaterput van 10 m³. In het totaal lijkt er een dus een opvang te zijn van 710 m³ hemelwater (350m³ onder stal, 250 m³ onder eierloods en nog een aparte hemelwaterput van 10 m³).

         In bijlage C6 Materialen, grondstoffen en processen wordt gesproken over een hemelwateropvang van 350 m³. 

 

Met betrekking tot mobiliteit:

         de exploitant nader toelicht of er nachtelijke transporten zijn en met welke frequentie deze plaatsvinden alsook wat de aard is van deze transporten (type voertuigen).

 

Met betrekking tot lucht:

         de exploitant één of meerdere van de volgende maatregelen toepast ter voorkoming van stofhinder:

         Bij het vullen van de silo’s dient gebruik gemaakt te worden van stofzakken;

         Het bedrijfsterrein dient proper gehouden te worden;

         Goed strooiselmanagement.

  • er een groenscherm wordt aangelegd rond de inrichting met streekeigen bomen en planten tijdens het eerstvolgende plantseizoen conform het inplantingsplan gevoegd bij het stedenbouwkundige luik.;

 

Met betrekking tot licht:

         de exploitant erop gewezen wordt dat de algemene voorwaarden inzake lichthinder strikt dienen te worden nageleefd: “Het gebruik en de intensiteit van lichtbronnen in open lucht zijn beperkt tot de noodwendigheden inzake uitbating en veiligheid. De verlichting is dermate geconcipieerd dat niet-functionele lichtoverdracht naar de omgeving maximaal wordt beperkt. Klemtoonverlichting mag uitsluitend gericht zijn op de inrichting of onderdelen ervan.”

 

Met betrekking tot gevaarlijke stoffen:

         de exploitant erop gewezen wordt dat tussen de opslag van organische voedingszuren (GHS07 en GHS05) en de ontsmettingsmiddelen (GHS09) steeds een afstand van één meter gehanteerd dient te worden, conform bijlage 5.17.1. van Vlarem II;

         er verduidelijkt worden welke gevaarlijke stoffen worden opgeslagen in het stooklokaal. De exploitant dient de voorwaarden van VLAREM II betreffende de opslag van gevaarlijke producten  na te leven.

 

Mits het naleven van de exploitatievoorwaarden zoals vermeld in het besluit van de Vlaamse Regering  van 1 juni 1995, houdende de algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne, in acht worden genomen.

 

Lasten

Niet van toepassing

Besluit

Het college van burgemeester en schepenen beslist:

Artikel 1

Het college van burgemeester en schepenen sluit zich aan bij het verslag van de gemeentelijke omgevingsambtenaar.

Artikel 2

Het college van burgemeester en schepenen beslist de aanvraag tot omgevingsvergunning gunstig te adviseren onder volgende voorwaarden:

Alle werken dienen ingeplant en verder uitgevoerd zoals aangeduid op de bouwplannen.

 

Elke woning dient uitgerust met één of meer rookmelders of moet beschikken over een branddetectiesysteem dat gekeurd en gecertificeerd is door een daartoe erkend organisme.

De rookmelder dient conform te zijn aan NBN EN 14.604, reageert op de rookontwikkeling bij brand door het produceren van een scherp geluidssignaal, en is niet van het ionische type.
Opmerkingen inzake de plaatsing van de rookmelders: minstens één rookmelder per bouwlaag, in kamerwoningen moet elke kamer ermee uitgerust zijn, mogelijke opstelling in de hal, gang, slaapkamer, living, wasplaats, kelder, verwarmingslokaal; plaatsing wordt afgeraden in de badkamer, keuken, garage.

 

De woning dient te voldoen aan de EPB-eisen.

 

De aanvraag dient te voldoen aan het Programma van Maatregelen.

 

Rekening dient gehouden met de voorwaarden opgenomen in het advies van dienst Openbaar Domein, Mobiliteit :

Op basis van de aangeleverde informatie en de transporttabel kan een voorwaardelijk gunstig mobiliteitsadvies geformuleerd worden voor de modernisering van het bestaande pluimveebedrijf. De aanvraag omvat onder meer de sloop van twee stallen, de aanleg van nieuwe verhardingen voor bereikbaarheid, de bouw van een nieuwe pluimveestal met loods en luchtwasser, een loods voor opslag van eieren met inpandige woning, een elektriciteitscabine en de uitgraving van een infiltratiezone. De geplande modernisering resulteert niet in een substantiële toename van transportbewegingen, aangezien het aantal kippen op de site ongewijzigd blijft. Volgens de transportgegevens stijgt het aantal vrachten licht van 354 naar 360 per jaar, wat neerkomt op een gemiddelde van 6,92 transportbewegingen per week.

De locatie is gunstig gelegen nabij de R14 en de E313, zonder dat er dorpskernen door kruist moeten worden. De belangrijkste transportbewegingen betreffen de periodieke aan- en afvoer van dieren, de wekelijkse afvoer van mest, de aanvoer van voeder en de dagelijkse afvoer van eieren. Door het gebruik van vrachtwagens met groot laadvermogen blijft de transportfrequentie beperkt.

Om het mobiliteitsadvies volledig sluitend te maken, zijn volgende voorwaarden van toepassing:

  1. Parkeerplaatsen conciërgewoning: Er dient minimaal 1 parkeerplaats per woonentiteit te worden voorzien, conform de parkeernormen. Het inplantingsplan dient te worden aangevuld met de locatie van deze parkeerplaats. Op dit ogenblik beschikt de conciërgewoning met aanwezigheid van 4 slaapkamers niet over een aangeduide parkeerplaats op eigen terrein.
  2. Fietsstalplaatsen: Voor de bewoners en werknemers moeten minstens 8 (namelijk 1 per hoofdkussen uit de bouwcode), liefst overdekte en afsluitbare fietsstalplaatsen worden voorzien. Deze moeten dicht bij de woning/werkplaats liggen en voldoen aan de minimale afmetingen (2,00 m lengte, 1,00 m breedte, 1,80 m manoeuvreerruimte). Fietsbeugels in open lucht dienen stabiliteit te garanderen en verankering van het frame mogelijk te maken.
  3. Draaicirkels vrachtwagens: Op het inplantingsplan ontbreken de draaicirkels voor vrachtwagens, zowel bij de mestloods als bij de eierloods. De plannen dienen te worden aangevuld met draaicirkels die aantonen dat de keerbewegingen veilig kunnen gebeuren. Uit het inplantingsplan met de draaicirkels moet blijken dat ook voor lange vrachtwagens (en opliggers) dat een voorwaartse uitrit mogelijk is om terug op het openbaar domein op te rijden, in kader van veilig uitrijden op de weg. Vraag wordt gesteld dat de PSA dat zeker verifieert.
  4. Wel dient gevrijwaard te worden dat de inrit en de uitrit met Rauwelkoven een goede zichtbaarheid kent voor inrijdend, uitrijdend verkeer van vrachtwagens van en naar de boerderijsite, die in contact komen met doorstromend verkeer vanuit Rauwelkoven voor zowel personenwagens als fietsers.

Gezien de beperkte toename van transportbewegingen, de goede ontsluiting naar de hoofdwegen en de voorgenomen maatregelen ter beperking van mobiliteitsimpact, wordt de aanvraag – onder voorwaarde van het voldoen aan bovenvermelde aanpassingen – gunstig geadviseerd.

 

De slopingswerken dienen uitgevoerd overeenkomstig de aanduidingen van het goedgekeurde plan.

 

De nodige veiligheidsmaatregelen moeten in acht worden genomen.

 

Het gebouw dat wordt gesloopt bevat op basis van de datum van oprichting en/of renovatie mogelijk asbesthoudende bouwmaterialen.  Voor de sloop van het gebouw moet u nagaan of asbesthoudende bouwmaterialen gebruikt werden.

 

Om na te gaan of er asbesthoudende toepassingen gebruikt werden in het gebouw, kan je via https://www.ovam.be/asbest-herkennen-0 meer informatie terugvinden. Ben je niet zeker van de gebruikte materialen of wil je geen risico nemen om je eigen gezondheid of dat van je buren in gevaar te brengen, kan je steeds een asbestinventaris laten opmaken door een asbestdeskundige inventarisatie.

 

Als er asbesthoudende bouwmaterialen aanwezig zijn in het gebouw moeten deze correct en veilig verwijderd worden. De activiteiten die verbonden zijn aan het werken met asbesthoudende bouwmaterialen mogen geen vrijstelling van asbestvezels of asbeststof veroorzaken.

 

De volgende asbesthoudende toepassingen kunnen zelf worden verwijderd of door een aannemer die erkend is om werken onder eenvoudige handelingen uit te voeren, voor zover deze via eenvoudige handelingen (bv. vlot losschroeven) kunnen worden weggenomen:

•                     hechtgebonden asbest die niet beschadigd is of waarbij er geen vrije vezels zichtbaar zijn en waarbij verwijdering geen aanleiding geeft tot een wijziging van de toestand

•                     hechtgebonden asbest die beschadigd is of waarbij er vrije vezels zichtbaar zijn en die verwerkt is in een buitentoepassing waarbij geen derden aanwezig zijn, voor zover de verwijdering geen aanleiding geeft tot een wijziging van de toestand

•                     asbesthoudend plaatmateriaal, asbestkarton, asbestcement in binnentoepassingen waarbij er geen bevestigingssysteem aanwezig is zoals schroeven, nagels of lijm, voor zover het asbest gefixeerd is en het weggenomen en verpakt wordt zonder gereedschappen te gebruiken voor demontage

•                     asbesthoudende koorden, dichtingen of pakkingen, remvoeringen en analoge materialen

Alle andere toepassingen mogen enkel verwijderd worden door gespecialiseerde asbestverwijderaars. Een overzicht van de erkende asbestverwijderaars in België vindt u hier: https://werk.belgie.be/nl/erkenningen/erkenning-asbest-bedrijven-erkend-voor-afbraak-verwijderingswerken.

De werken voor het verwijderen van asbest mag geen risico vormen voor je eigen gezondheid of voor de omgeving. Bij het verwijderen van asbesthoudende toepassingen moet u voldoen aan volgende voorwaarden om vezelverspreiding en blootstelling aan asbestvezels te voorkomen:

  • Voor persoonlijke bescherming tegen blootstelling wordt gebruik gemaakt van een stofmasker type P3 of gelijkwaardig stofmasker.
  • bevochtigen of fixeren van het materiaal
  • de elementen één voor één verwijderen, bij voorkeur manueel, gebruik makend van handwerktuigen of in laatste instantie traagdraaiend gereedschap. Het gebruik van mechanische werktuigen met grote snelheid (schuurschijven, slijpmachines, boormachines, e.d.), hogewaterdrukreinigers en luchtcompressoren, voor het bewerken, snijden of schoonmaken van objecten of ondergronden in asbesthoudend materiaal, objecten of ondergronden bekleed met asbesthoudend materiaal of voor het verwijderen van asbest is verboden
  • de materialen niet gooien, je moet ze rustig neerleggen.
  • de materialen niet breken
  • de materialen opslaan in gesloten verpakking
  • bij de werkzaamheden mogen geen minderjarigen aanwezig zijn.

 

Behandeling van afval

De asbesthoudende toepassingen worden afzonderlijk opgeslagen en niet gemengd met het andere sloopafval.

Tijdens het vervoer, het laden en het lossen van afvalstoffen die asbestvezels of asbeststof bevatten, deze vezels en stof niet vrijkomen in de lucht en geen vloeistoffen worden verloren die asbestvezels kunnen bevatten.

Afvalstoffen die asbestvezels of -stof bevatten, zodanig worden behandeld, verpakt zijn of afgedekt, met inachtneming van de plaatselijke omstandigheden, dat er geen asbestdeeltjes in het milieu terechtkomen.

Asbestafval wordt afgevoerd naar een erkende stortplaats. U bezorgt de stortattesten binnen de 2 maanden na afbraak van het gebouw aan de milieutoezichthouder van stad Geel via milieu@geel.be .

 

Hinder naar de buurt moet zoveel mogelijk worden voorkomen. De verantwoordelijke neemt maatregelen ter voorkoming van hinder in de omgeving ten gevolge van o.a. stof, geluid, geur, water, afval,... Ten allen tijde worden de werken uitgevoerd in overstemming met de van toepassing zijnde voorwaarden uit VLAREM II en de politiecodex.

 

Het groenscherm dient aangelegd zoals voorgesteld op de bouwplannen.

De bomen mogen enkel geveld worden buiten het broedseizoen (dat loopt van 1 april–30 juni);

De aanplant vindt plaats tijdens het eerstvolgende plantseizoen (dat loopt van 1/11 tot 1/03), volgend op de uitvoering van de werken die het onderwerp uitmaken van de aanvraag.

Bij het aanplanten van hoogstammige bomen, dienen de afstandsregels gerespecteerd.

Indien de aanplanting niet aanslaat dient deze vervangen tijdens het eerstvolgende groeiseizoen. De verplichting tot heraanplant bij niet aanslaan, komt niet te vervallen;

De aanvrager dient al het nodige te doen om de compenserende aanplanting te beschermen tegen vraat;

Hieronder enkele aanvullende tips m.b.t. de plantkwaliteit waarop kan gelet worden bij de aankoop van de bomen.

Stam:

  • De boom heeft niet meer dan één stam.
  • Er zijn geen dubbele toppen of zuigers (= waterlot) aanwezig
  • De stam is recht en stevig en heeft een normaal verloop (onderaan dikker dan bovenaan);
  • De stam heeft geen beschadigingen, open stamwonden of kneuzingen;
  • Snoeiwonden zijn maximaal 2 tot 3cm. Er mogen geen verse snoeiwonden voorkomen, alle snoeiwonden moeten met callus (= wondweefsel) omgroeid zijn;

Vertakking:

  • De doorgaande harttak is recht, vormt een normale verlenging van de stam en is voldoende dicht betakt.
  • De takken in de kroon zitten zo regelmatig mogelijk rond de stam en over de kroon verdeeld.

Wortelgestel:

  • Het wortelgestel is voldoende vertakt, met voldoende aandeel aan fijne haarwortels
  • Het wortelgestel is in goede conditie en mag niet uitgedroogd zijn.

Naakte wortels:

  • Wortellengte: min. 25cm

Boom met wortelkluit:

  • Doorsnede kluit: 60cm./ hoogte kluit: 40cm.
  • De kluit zit vast aan de boom: aarde en wortels vormen 1 geheel en de kluit is goed geworteld.
  • Kluitlappen zijn bij voorkeur van organisch materiaal (bijv. jute). Als er synthetisch weefsel gebruikt is, moet dit verwijdert worden bij aanplanting. Bij draadkluiten moeten de kluitlappen bestaan uit zuivere jute of een ander volledig verteerbaar materiaal.

Transport:

  • Uitdroging van de wortel (door wind, zon) tijdens het transport dient voorkomen, door de wortel(kluit) te omwikkelen (met bijv. plastic of natte jute).
  • Hanteer kluitplanten zoveel mogelijk met de kluit. Vermijd kabels, touwen ed. rond de stam om beschadiging te voorkomen.
  • Meteen na aankomst dienen de planten ofwel aangeplant, ofwel ‘ingekuild’ (= bedekken van de wortels met aarde) te worden. Indien een boom niet binnen het uur na aankomst kan worden geplant, dient hij te worden ingekuild of in een opslagplaats opgeborgen.

Plantput:

  • Maak een plantput die ruimer is dan de wortel(kluit) zodat de wortels vrij kunnen wortelen
  • Zorg ervoor dat de grond rond de boom losgewerkt is, zodat de wortels niet op een verdichte laag staat en de boom niet kan wortelen naar behoren.
  • Houd de bovenste teeltaarde apart van de rest van de grond, zodat je deze kan hergebruiken bij het aanvullen van de plantput. Daarin zitten nl. organismen die de groei van de boom zullen stimuleren.
  • De wortels bij bomen met naakte wortel moeten in de plantput passen zonder dat de wortels ingesnoeid dienen te worden.
  • Bij bomen met kluit dient de plantput minsten dubbel zo groot te zijn als de kluit.
  • De plantput moet net zo diep zijn dat bij het aanplanten van de boom de wortelhals boven het maaiveld zit.

 

Milieu

Uitgaande van de gegevens opgenomen in het aanvraagdossier en rekening houdende met de bovenstaande bemerkingen kan deze aanvraag voor het deel ‘ingedeelde inrichtingen en/of activiteiten’ te worden geadviseerd als voorwaardelijk gunstig op voorwaarde dat:

Met betrekking tot water:

•         uit het advies van VMM grondwater blijkt dat de grondwaterwinning geen ontoelaatbare schade veroorzaakt aan bodem en grondwaterlagen en dat de aangevraagde ligging en hoeveelheden aanvaardbaar zijn;

•         de exploitant verduidelijkt waar het hemelwater van het dak van de stal terechtkomt. Het hemelwater en de overloop van de hemelwaterkelder onder de eierloods mogen niet worden afgevoerd naar de kelder voor de opslag van het kuiswater;

•         de exploitant plannen en informatie op elkaar afstemt in het dossier. Op het milieuplan wordt onder de stal een opslag van kuiswater aangegeven van 470 m³ en een hemelwateropvang van 250 m³ onder de eierloods. Op het grondplan/funderingsplan bij het stedenbouwkundig luik staat nog een extra opvang van hemelwater en bluswater aangegeven onder de stal (hemelwater 350 m³ en bluswater 120 m³) en een aparte hemelwaterput van 10 m³. In het totaal lijkt er een dus een opvang te zijn van 710 m³ hemelwater (350m³ onder stal, 250 m³ onder eierloods en nog een aparte hemelwaterput van 10 m³).

•         In bijlage C6 Materialen, grondstoffen en processen wordt gesproken over een hemelwateropvang van 350 m³. 

 

Met betrekking tot mobiliteit:

•         de exploitant nader toelicht of er nachtelijke transporten zijn en met welke frequentie deze plaatsvinden alsook wat de aard is van deze transporten (type voertuigen).

 

Met betrekking tot lucht:

•         de exploitant één of meerdere van de volgende maatregelen toepast ter voorkoming van stofhinder:

•         Bij het vullen van de silo’s dient gebruik gemaakt te worden van stofzakken;

•         Het bedrijfsterrein dient proper gehouden te worden;

•         Goed strooiselmanagement.

  • er een groenscherm wordt aangelegd rond de inrichting met streekeigen bomen en planten tijdens het eerstvolgende plantseizoen conform het inplantingsplan gevoegd bij het stedenbouwkundige luik.;

 

Met betrekking tot licht:

•         de exploitant erop gewezen wordt dat de algemene voorwaarden inzake lichthinder strikt dienen te worden nageleefd: “Het gebruik en de intensiteit van lichtbronnen in open lucht zijn beperkt tot de noodwendigheden inzake uitbating en veiligheid. De verlichting is dermate geconcipieerd dat niet-functionele lichtoverdracht naar de omgeving maximaal wordt beperkt. Klemtoonverlichting mag uitsluitend gericht zijn op de inrichting of onderdelen ervan.”

 

Met betrekking tot gevaarlijke stoffen:

•         de exploitant erop gewezen wordt dat tussen de opslag van organische voedingszuren (GHS07 en GHS05) en de ontsmettingsmiddelen (GHS09) steeds een afstand van één meter gehanteerd dient te worden, conform bijlage 5.17.1. van Vlarem II;

•         er verduidelijkt worden welke gevaarlijke stoffen worden opgeslagen in het stooklokaal. De exploitant dient de voorwaarden van VLAREM II betreffende de opslag van gevaarlijke producten  na te leven.

 

Mits het naleven van de exploitatievoorwaarden zoals vermeld in het besluit van de Vlaamse Regering  van 1 juni 1995, houdende de algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne, in acht worden genomen.

 

Lasten

Niet van toepassing