Terug
Gepubliceerd op 07/08/2020

2020_CBS_02238 - Omgevingsvergunning (202000090 - ML): Roerdompstraat 2, Hernieuwing van de vergunning voor een paardenfokkerij - Vergunning

College van Burgemeester en Schepenen
ma 03/08/2020 - 13:00 Digitaal
Goedgekeurd

Samenstelling

Aanwezig

Vera Celis, Nadine Laeremans, Marleen Verboven, Ben Van Looveren, Marlon Pareijn, Francois Mylle

Afwezig

Griet Smaers, Bart Julliams, Tom Corstjens

Secretaris

Francois Mylle

Voorzitter

Vera Celis
2020_CBS_02238 - Omgevingsvergunning (202000090 - ML): Roerdompstraat 2, Hernieuwing van de vergunning voor een paardenfokkerij - Vergunning 2020_CBS_02238 - Omgevingsvergunning (202000090 - ML): Roerdompstraat 2, Hernieuwing van de vergunning voor een paardenfokkerij - Vergunning

Motivering

Aanleiding en context

Uiterste beslissingsdatum voor dit dossier: 25/08/2020*

*Nooddecreet: gewone procedure - verlenging met 60 dagen. 


VERSLAG OMGEVINGSAMBTENAAR

 

Stedenbouwkundige basisgegevens

 

Ligging volgens de plannen van aanleg, uitvoeringsplannen, verkavelingen.

Koninklijk besluit van 28 juli 1978 - Gewestplan Herentals-Mol goedgekeurd op 28/07/1978 

bestemming: agrarische gebieden

De agrarische gebieden zijn bestemd voor de landbouw in de ruime zin. Behoudens bijzondere bepalingen mogen de agrarische gebieden enkel bevatten de voor het bedrijf noodzakelijke gebouwen, de woning van de exploitanten, benevens verblijfsgelegenheid voor zover deze een integrerend deel van een leefbaar bedrijf uitmaakt, en eveneens para-agrarische bedrijven. Gebouwen bestemd voor niet aan de grond gebonden agrarische bedrijven met industrieel karakter of voor intensieve veeteelt, mogen slechts opgericht worden op ten minste 300 m van een woongebied of op ten minste 100 m van een woonuitbreidingsgebied, tenzij het een woongebied met landelijk karakter betreft. De afstand van 300 en 100 m geldt evenwel niet in geval van uitbreiding van bestaande bedrijven. De overschakeling naar bosgebied is toegestaan overeenkomstig de bepalingen van artikel 35 van het Veldwetboek, betreffende de afbakening van de landbouw- en bosgebieden.

 

Overwegende dat in artikel 5.3.1 van het DABM opgenomen is dat de vergunningverlenende overheid de omgevingsvergunning voor het exploiteren van een ingedeelde inrichting of activiteit dient te weigeren als de exploitatie in strijd is met o.a. een stedenbouwkundig voorschrift of een verkavelingsvoorschrift, voor zover daarvan niet op geldige wijze kan worden afgeweken, lijkt het aangewezen om in voorliggend advies een aftoetsing te maken aan de gekende stedenbouwkundige voorschriften.


 

De aanvraag is volgens het gewestplan Herentals-Mol gelegen in agrarisch gebied.

 

Volgens art. 11.4.1. van het Koninklijk Besluit van 28/12/1972 betreffende de inrichting en de toepassing van de ontwerp-gewestplannen en de gewestplannen zijn volgende bepalingen van toepassing in het agrarisch gebied:

‘De agrarische gebieden zijn bestemd voor de landbouw in de ruime zin. Behoudens bijzondere bepalingen mogen de agrarische gebieden enkel bevatten de voor het bedrijf noodzakelijke gebouwen, de woning van de exploitanten, benevens verblijfsgelegenheid voor zover deze een integrerend deel van een leefbaar bedrijf uitmaakt, en eveneens para-agrarische bedrijven. Gebouwen bestemd voor niet aan de grond gebonden agrarische bedrijven met industrieel karakter of voor intensieve veeteelt, mogen slechts opgericht worden op ten minste 300 m van een woongebied of op ten minste 100 m van een woonuitbreidingsgebied, tenzij het een woongebied met landelijk karakter betreft. De afstand van 300 en 100 m geldt evenwel niet in geval van uitbreiding van bestaande bedrijven. De overschakeling naar bosgebied is toegestaan overeenkomstig de bepalingen van artikel 35 van het Veldwetboek, betreffende de afbakening van de landbouw- en bosgebieden.’

 

Of het houden van paarden, meer bepaald een paardenfokkerij en eventuele aanhorige randvoorzieningen (inseminatiecentrum, rijpiste en voorzieningen voor de training van de gefokte paarden, …) moeten worden beschouwd als zijnde in overeenstemming met de agrarische gewestplanbestemming, lijkt een feitenkwestie te zijn.

Om nog binnen de agrarische context te blijven, zouden dergelijke inrichtingen volgens de rechtspraak en rechtsleer louter mogen dienen voor het fokken en verzorgen van de dieren; Het mag hierbij niet gaan over activiteiten met een meer recreatieve inslag waar de paarden eerder kaderen in vrijetijdsbesteding. In dergelijk geval gaat het immers om een manege, welke thuishoort in het recreatiegebied en niet in het agrarisch gebied.[1]

Een stoeterij waar springpaarden worden getraind en gedresseerd voor de internationale competitie[2] en een paardenstal met een rijpiste[3] zijn volgens de rechtspraak niet op hun plaats in het agrarisch gebied. Een manege die bijkomend bij een paardenfokkerij wordt uitgebaat zou volgens rechtspraak dan weer wel in het agrarisch gebied kunnen thuishoren. Een oefenruimte en een rijpiste kunnen hierbij immers voorzien zijn om de dieren af te richten met het oog op de verkoop.[4]

In 2012 bracht de Vlaamse Overheid een brochure uit met een begrippenkader dat in de vergunningenverlening zou kunnen worden gehanteerd (zie: https://lv.vlaanderen.be/sites/default/files/attachments/beoordeling_stedenbouwkundige_vergunningen_in_agrarische_gebieden.pdf). Volgens deze brochure zouden paardenfokkerijen en opfokbedrijven als zuiver agrarisch kunnen beschouwd worden. Inseminatiecentra, paardenpensions en hippotherapie moet volgens de brochure beschouwd worden als aan de landbouw verwant. Tenslotte zijn maneges recreatief van aard.  

Een vraag om uitleg over de mogelijkheden van paardenhouderij in agrarisch gebied kwam in tussen ook reeds aan bod in de commissievergadering van de Commissie voor Leefmilieu, Natuur, Ruimtelijke Ordening, Energie en Dierenwelzijn dd. 14/3/2017 (zie: https://www.vlaamsparlement.be/commissies/commissievergaderingen/1121472/verslag/1122954). Hierin verduidelijkt minister Schauvliege dat het beroepsmatig kweken en het daaraan gekoppelde verhandelen van paarden onder beroepslandbouw valt en dus kan worden toegelaten in het agrarische gebied voor zover het om een werkelijke beroepsactiviteit gaat. 

De vergunningverlenende overheid zal uiteindelijk op basis van een voorliggende aanvraag in casu moeten nagaan waar het echte zwaartepunt van de gevraagde activiteiten zal liggen, en of deze dan als (para-)agrarisch kunnen beschouwd worden. Het advies van het departement landbouw en visserij zal hierbij doorgaans richtinggevend zijn.

 

De gegevens in de aanvraag en op de website (http://www.sinthubertushoeve.be/) wijzen erop dat voorliggende vergunningsaanvraag betrekking heeft op een paardenfokkerij. Indien de lokale situatie echter zou uitwijzen dat de paardenhouderij geen paardenfokkerij betreft, kan er nog verwezen worden naar artikel 5.6.7 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening, op grond waarvan bij de advisering en beslissing over een omgevingsvergunningsaanvraag voor de exploitatie van een ingedeelde inrichting of activiteit of voor kleinhandelsactiviteiten gunstig kan geadviseerd worden en vergund worden, in afwijking van de bepalingen van een stedenbouwkundig voorschrift, voor zover voldaan is aan de volgende cumulatieve voorwaarden:

1° de goede ruimtelijke ordening wordt niet geschaad, hetgeen in het bijzonder betekent dat de ruimtelijke draagkracht van het gebied niet wordt overschreden en dat de vastgestelde verweving van functies de aanwezige of te realiseren bestemmingen in de onmiddellijke omgeving niet in het gedrang brengt of verstoort;

2° de inrichting of activiteit is stedenbouwkundig vergunbaar in afwijking van de bepalingen van een stedenbouwkundig voorschrift of, als het gaat om een bestaande inrichting of activiteit, is hoofdzakelijk vergund.

Ruimtelijk uitvoeringsplan RUP zonevreemde woningen (enkel van toepassing op zonevreemde woningen) goedgekeurd op 29/01/2009

bestemming: overdruk zonevreemde woningen II

 

De aanvraag is niet gelegen in een bijzonder plan van aanleg

Bepaling van het plan dat van toepassing is op de aanvraag

 

De aanvraag is gesitueerd in een ruimtelijk uitvoeringsplan. De aanvraag dient getoetst te worden aan de bepalingen van het ruimtelijke uitvoeringsplan.

 

Overeenstemming met dit plan

De aanvraag is in overeenstemming met de bestemming en met de stedenbouwkundige voorschriften.

 

Afwijkings- en uitzonderingsbepalingen

Niet van toepassing.

 

Verordeningen

  • Wegen voor voetgangersverkeer (gewestelijk)
  • gemeentelijke stedenbouwkundige verordening - verkavelingen
  • gemeentelijke stedenbouwkundige verordening - parkeervoorzieningen
  • Hemelwaterputten (gewestelijk)
  • Weekendverblijven (gewestelijk)
  • Toegankelijkheid (gewestelijk)
  • gemeentelijke stedenbouwkundige verordening - basisverordening

 

Historiek

  • Stedenbouwkundige vergunning (OS): 2002/00004, Het regulariseren van een bedrijfswoning met stallen - Geweigerd
  • Stedenbouwkundige vergunning (OS): 05153, Nieuwbouw land- en tuinbouw - Geweigerd
  • Stedenbouwkundige vergunning (OS): 05188, Nieuwbouw land- en tuinbouw - Vergund
  • Stedenbouwkundige vergunning (OS): 05578, Het trekken van een waadplaats voor paardenkwekerij - Vergund
  • Stedenbouwkundige vergunning (OS): 2003/00298, Het verbouwen van een paardenfokkerij met rijhal en woning - Vergund
  • Stedenbouwkundige overtreding: BM1974/035,  - Herstellen
  • VLAREM milieuvergunning: 2003/V2/00533, PAARDEN - Vergund
  • VLAREM milieuvergunning: 2000/V1/00437, PAARDENFOKKERIJ - Vergund

Aanvulling historiek

///

 

Beschrijving van de omgeving en de aanvraag

De aanvraag betreft Hernieuwing vergunning voor een paardenfokkerij.

Type handelingen: exploitatie van een ingedeelde inrichting

Rubrieknummer

Omschrijving

Klasse

9.4.3.c)1°

27 paardenstallen  

3

17.4.

Gevaarlijke producten in kleine verpakkingen (o.a. onderhoudsproducten): 100 liter (NIEUW)

3

19.6.2°c)

opslag van stro, hooi en houtkrullen: 800m³ (NIEUW)

2

28.2.c)1°

Opslagplaats voor dierlijke mest: 250 m³ (UITBREIDING: +140m³)

3

32.4

Overdekte rijhal en buitenpaddock (VERANDERING: verplaatsing van de buitenpaddock)

2

3.2

Het lozen van niet in de rubrieken 3.3 en 3.6 begrepen huishoudelijk afvalwater: 150m³ (NIET LANGER VAN TOEPASSING)

/

17.3.6.1.b

 

Opslagplaatsen voor vloeistoffen met een ontvlammingspunt hoger dan 55°C, maar dat 100°C niet overtreft, met uitzondering van deze bedoeld onder rubriek 48, met een totaal inhoudsvermogen van :

100 l tot en met 20.000 l voor andere dan in 17.3.6.1.A bedoelde inrichtingen: 5000 liter (NIET LANGER VAN TOEPASSING)

/

 

Roland Lammens exploiteert aan de Roerdompstraat 2 te Geel een paardenfokkerij (‘St-Hubertushoeve’). Het merendeel van de gefokte paarden wordt als veulen verkocht. Sommige paarden worden uitgeselecteerd om nadien terug in te zetten in de fokkerij. In de paardenfokkerij van Roland Lammens worden zelden of heel beperkt paarden afgericht.

 

De exploitant vraagt een hernieuwing van de milieuvergunning (waarvan de vergunningstermijn afloopt op 19/2/2021) en een verandering, zijnde een aanpassing van de vergunning op basis van veranderingen in milieuwetgeving en een regularisatie aan de reële bedrijfssituatie. Het aantal stalplaatsen voor paarden blijft echter ongewijzigd ten opzichte van de reeds vergunde situatie.

 

Openbaar onderzoek

Overeenkomstig de criteria van artikels 11 t.e.m. 14 van het Besluit van de Vlaamse Regering tot uitvoering van het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning is de gewone procedure van toepassing en moet de aanvraag openbaar gemaakt worden.

Het openbaar onderzoek werd gehouden van 01/05/2020 t.e.m. 30/05/2020. Er werden 0 bezwaren ingediend.

 Adviezen

/

Project-MER

nvt

 

Inhoudelijke beoordeling van het dossier

 

Milieuaspecten

 

Water

Huishoudelijk afvalwater (HAW)

Overwegende dat er ca. 150 m³/jaar aan HAW geloosd wordt, is de lozing van HAW niet ingedeeld (< 600 m³/jaar) en bijgevolg niet meldings- of vergunningsplichtig.

De exploitant dient echter wel te voldoen aan de milieuvoorwaarden voor niet-ingedeelde inrichtingen, meer bepaald aan de milieuvoorwaarden opgenomen in hoofdstuk 6.2 (‘beheersing van oppervlaktewaterverontreiniging’) van Vlarem II.

De exploitant neemt in bijlage C1 van de aanvraag op dat er ‘vanaf heden’ een individuele behandeling van afvalwater (IBA) voorzien wordt waarop een deel van de sanitaire installaties aangesloten zijn. Het effluent van de IBA wordt geloosd in de baangracht langs de Roerdompstraat (individueel te optimaliseren buitengebied).

Een ander gedeelte van de sanitaire installaties is, omwille van de grote afstand t.o.v. het IBA, aangesloten op een ondergrondse put die periodiek geledigd wordt door een geregistreerde inzamelaar, afvalstoffenhandelaar of -makelaar (IHM). 

De ligging van de afvoerkanalen voor HAW, de IBA, het lozingspunt en de citerne werden aangeduid op het rioleringsplan in bijlage C8A.3 van de aanvraag.

Bedrijfsafvalwater (BAW)

Uit de aanvraag kan afgeleid worden dat er geen BAW geloosd wordt. Het reinigingswater van de stallen en het waswater dat aan de wasplaats voor de paarden ontstaat, wordt via verschillende afvoerputten verzameld en via goten afgevoerd naar een ondergrondse citerne (10 m³), waarin ook het drainwater en de mestsappen van de vaste mestopslag en de gier uit de stallen wordt in opgevangen. De exploitant neemt in bijlage E2 bij de aanvraag op dat de ondergrondse citerne voor vloeibare mest periodiek wordt geledigd door een gespecialiseerde firma.

Uit bijlage E2 bij de aanvraag lijkt afgeleid te kunnen worden dat de citerne voor de opvang van mestsappen, reinigingswater en waswater van de paarden, nog dient geplaatst te worden (‘…. zal ook een ondergrondse citerne plaatsen…’).

Natuur

Vermesting en verzuring

De paardenfokkerij ligt op ca. 1 km van het habitatrichtlijngebied (SBZ-H) ‘Valleigebied van de Kleine Nete met brongebieden, moerassen en heiden’, van het vogelrichtlijngebied (SBZ-V) ‘De Zegge’, van het VEN/IVON-gebied ‘Het Geels Gebroekt’ en van het erkend natuurreservaat ‘De Zegge’ en op ca. 1,1 km van het VEN/IVON-gebied ‘De Vallei van de Kleine Nete benedenstrooms’.

Bij de aanvraag werd geen voortoetsrapport gevoegd.

Indien de beschikbare gegevens uit de aanvraag (NH3-emissie: 135 kg/jaar) in het voortoetsinstrument ingevuld worden, blijkt uit het resulterende rapport dat de reikwijdte van het eutrofiërings- en verzuringseffect niet overlapt met SBZ-H, noch met SBZ-V, VEN/IVON-gebied, erkend natuurreservaat of Natura 2000 habitats.

Rekening houdende met bovenstaande, blijkt de gevraagde hernieuwing van het aantal stalplaatsen voor paarden aanvaardbaar op basis van de beoordeling van de discipline ‘biodiversiteit’.

Lucht

Geur

Geen bemerkingen

Luchtemissies

De stallen worden niet verwarmd. De infraroodlampen in het solarium bij de wasplaats voor de paarden werken op elektrische energie.

Stof

De exploitant neemt in bijlage E4 bij de aanvraag op dat hij volgende maatregelen zal nemen om stofhinder te voorkomen of maximaal te beperken:

  • het paardenvoeder wordt in een silo (uitgerust met een stoffilter) opgeslagen;
  • het stro en hooi worden binnen in afgesloten ruimtes opgeslagen;
  • de piste voor de paarden is aangelegd binnen in een gebouw;
  • de buitenpaddock wordt regelmatig bevochtigd;
  • het terrein wordt regelmatig droog geveegd; in periodes van droogte kan het terrein worden besproeid met hemelwater.

Gelet op de genomen maatregelen lijkt het aanneembaar te stellen dat eventuele stofhinder beperkt zal blijven tot een aanvaardbaar niveau, op voorwaarde dat de toepasselijke milieuvoorwaarden en relevante regelgeving worden nageleefd. Het lijkt dan ook niet nodig om bijkomende maatregelen op te leggen.

Geluid

Geen bemerkingen.

Mobiliteit

De exploitant geeft in bijlage E1 bij de aanvraag een beschrijving van de mobiliteit die gegenereerd wordt door de aanvraag. Hieruit blijkt dat het aantal transporten per jaar beperkt is. De exploitant neemt in bijlage E1 op dat de transportmiddelen steeds terecht kunnen op het eigen terrein zodat er geen hinder veroorzaakt wordt in de Roerdompstraat. De exploitant geeft aan dat de leveringen en ophalingen tijdens weekdagen en op zaterdag plaatsvinden, uitsluitend tussen 7-19u. Er zijn geen transportbewegingen op zon- en feestdagen.

Rekening houdende met bovenstaande, lijkt het aanneembaar te stellen dat eventuele mobiliteitshinder beperkt zal blijven tot een aanvaardbaar niveau, op voorwaarde dat de toepasselijke milieuvoorwaarden en relevante regelgeving worden nageleefd. Het lijkt dan ook niet nodig om bijkomende maatregelen te nemen.

Stallen

De exploitant vraagt een hernieuwing van de vergunning voor het stallen van 27 paarden. De stallen en de stalindeling werden ingetekend op het uitvoeringsplan in bijlage C8A.4 van de aanvraag.

De stallen zijn niet gelegen in waterwingebied of beschermingszones. De stallen zijn gelegen in agrarisch gebied. Bijgevolg is voldaan aan de verbodsregels in artikel 5.9.6.1 § 2 van Vlarem II.

 

 

 

Mestopslag

De exploitant vraagt om in het vergunningsbesluit akte te nemen van de opslag van 250 m³ dierlijke mest waarvan 240 m³ vaste mest en 10 m³ mengmest in een citerne (voor de opvang van mestsappen van de vaste mestopslag, gier uit de stallen, reinigingswater van de stallen en waswater van de paarden). De vaste mest wordt opgeslagen in een opslagplaats die uitgerust is met een betonnen vloer en opstaande randen. De vierde zijde is zodanig aangelegd dat de afspoeling van drain- en hemelwater van deze mestopslagplaats niet mogelijk is. Het hemelwater dat op de mestopslagplaats terechtkomt, is accidenteel verontreinigd en wordt afgeleid naar de ondergrondse citerne voor vloeibare mest en spoelwater.

De ondergrondse citerne voor vloeibare mest wordt periodiek geledigd door een gespecialiseerde firma. 

De vaste mestopslag en de citerne werden aangeduid op het uitvoeringsplan in bijlage C8A.3 en C8A.4 van de aanvraag. Uit bijlage E2 van de aanvraag lijkt afgeleid te kunnen worden dat de ondergrondse citerne nog dient geplaatst te worden.

Er lijken, wat betreft de minimale vereiste mestopslagcapaciteit voor paarden, geen richtlijnen/regels te zijn opgenomen in Vlarem II. Via de BASsistent dierlijke opslagcapaciteit, ontwikkeld door VLM (zie: https://www.vlm.be/nl/doelgroepen/land-en-tuinbouwers/rekenprogrammas/bassistentdierlijkeopslagkwaliteit/Paginas/default.aspx) kan men, op basis van cijfers uit de vakliteratuur, de richtinggevende waarde m.b.t. de opslagcapaciteit voor vaste mest afkomstig van paarden, berekenen. In gewenste situatie (27 paarden) bedraagt de richtwaarde m.b.t. de gewenste opslagcapaciteit 152 m³. De exploitant voorziet een vaste mestopslag, buiten de stal, van 240 m³, en voldoet hiermee ruimschoots aan de aanbevolen opslagcapaciteit. 

De exploitant neemt in bijlage E1 bij de aanvraag op dat de paardenmest ca. maandelijks wordt opgehaald door een loonwerker met een mestkar. De exploitant wordt erop gewezen dat elk mesttransport dient te gebeuren conform de vigerende regelgeving (zie ook: https://www.vlm.be/nl/themas/Mestbank/bemesting/transport/wie-mag-welke-mesttransporten-uitvoeren/Paginas/default.aspx). Wanneer de mesttransporten dienen vergezeld zijn van mestafzetdocumenten, moet de exploitant zijn exemplaar gedurende 5 jaar bewaren en ter inzage houden op het bedrijf, te rekenen vanaf 1 januari volgens op de datum waarop het document is ontstaan (zie: https://www.vlm.be/nl/doelgroepen/transportsector/erkende-mestvoerders/mestafzetdocumenten/Paginas/default.aspx).

 

Bodem

De exploitant neemt volgende maatregelen om bodemverontreiniging te voorkomen of te beperken:

  • de opslag van gevaarlijke vloeibare producten (diverse onderhoudsproducten in kleine verpakkingen) zal op lekbakken gebeuren;
  • mestopslagplaats voor de vaste mestfractie afkomstig van de stallen is uitgerust met een betonnen vloer en opstaande randen. De vierde zijde is zodanig aangelegd dat de afspoeling van drain- en hemelwater van deze mestopslagplaats niet mogelijk is. Het hemelwater dat op de mestopslagplaats terechtkomt, is accidenteel verontreinigd en wordt afgeleid naar de ondergrondse citerne voor vloeibare mest en spoelwater.

 

Gelet op de genomen maatregelen lijkt het aanneembaar te stellen dat eventuele effecten op de bodem niet aanzienlijk zullen zijn, op voorwaarde dat de toepasselijke milieuvoorwaarden en relevante regelgeving worden nageleefd. Het lijkt dan ook niet nodig om bijkomende maatregelen op te leggen.

 

 

 

Africhten van paarden

Rubriek 32.4, m.n. rijscholen, inrichtingen voor ruiter-, draf-, ren- en mensport, inrichtingen voor verhuur en africhting van paarden en andere zadeldieren wordt aangevraagd (overdekte rijhal en buitenpaddock).

De rubriek lijkt gunstig geadviseerd te kunnen worden aangezien de activiteiten worden geëxploiteerd in het kader van (para)-agrarische fokactiviteiten en geen recreatieve doeleinden. 

Conclusie milieu-technische beoordeling

Met betrekking tot de onderzochte milieutechnische aspecten in voorliggende beoordeling lijkt gesteld te kunnen worden dat er geen indicaties zijn tot het verlenen van een negatief advies

Globaal kan gesteld worden dat de risico’s voor de externen veiligheid, de hinder, de effecten op het leefmilieu, op de wateren, op de natuur op de mens buiten de inrichting veroorzaakt door de gevraagde exploitatie bij naleving van de opgelegde exploitatievoorwaarden tot een aanvaardbaar niveau kunnen beperkt worden.

 

Goede ruimtelijke ordening

///

 

Resultaten openbaar onderzoek

Het openbaar onderzoek werd gehouden door aanplakking op de gewone aanplakplaatsen, van 01/05/2020 tot 30/05/2020.

Resultaat: er werden 0 bezwaren ingediend.

Het openbaar onderzoek wordt als volgt geëvalueerd:

///

 

Besluit

De omgevingsambtenaar geeft gunstig advies voor het hernieuwen van de vergunning voor een paardenfokkerij gelegen te Roerdompstraat 2 in 2440 Geel.

 

 

[1] T. De Waele, ‘Planologische bestemmingsvoorschriften: overzicht van rechtspraak met commentaar, Deel V: Landbouw  - partim 1’, TROS 2015, 18-19.

[2] RvVb 18 november 2014, nr. A/2014/0788

[3] RvS 9 augustus 2007, nr. 173.945, Hagon

[4] RvS 21 juni 2007, nr. 172.530, nv Western Horses, RvS 31 oktober 2008, nr. 187.571 en 16 november 2009, nr. 197.833, Vandeput


Besluit

Het college van burgemeester en schepenen beslist:

Artikel 1

Het college van burgemeester en schepenen beslist akte te nemen van het verslag van de omgevingsambtenaar en maakt het zich eigen.

Artikel 2

Het college van burgemeester en schepenen beslist de omgevingsvergunning voor het exploiteren van een paardenfokkerij gelegen te Roerdompstraat 2, met kadastrale ligging Geel , afdeling 13372, sectie B 190/C, 190D, 192/D 192/E en 192/F, te verlenen voor een termijn van onbepaalde duur. 

Artikel 3

De vergunning wordt uitgevoerd conform bijgevoegde plannen en dossierstukken. 


Artikel 4

 

De algemene en sectorale milieuvoorwaarden van titel II van het VLAREM zijn van toepassing.

De algemene en sectorale milieuvoorwaarden staan in titel II van het VLAREM. Bij wijziging van VLAREM wordt de exploitant geacht de meest actuele versie van de van toepassing zijnde bepalingen na te leven. De integrale en geconsolideerde tekst van titel II van het VLAREM is raadpleegbaar op de Milieunavigator, via de link:   https://navigator.emis.vito.be/

 

Verval van de omgevingsvergunning – uittreksel uit het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning

 

Artikel 99. § 1. De omgevingsvergunning vervalt van rechtswege in elk van de volgende gevallen:

1° als de verwezenlijking van de vergunde stedenbouwkundige handelingen niet wordt gestart binnen de twee jaar na het verlenen van de definitieve omgevingsvergunning;

2° als het uitvoeren van de vergunde stedenbouwkundige handelingen meer dan drie opeenvolgende jaren wordt onderbroken;

3° als de vergunde gebouwen niet winddicht zijn binnen drie jaar na de aanvang van de vergunde stedenbouwkundige handelingen;

4° als de exploitatie van de vergunde activiteit of inrichting niet binnen vijf jaar na het verlenen van de definitieve omgevingsvergunning aanvangt.

 

Als de omgevingsvergunning uitdrukkelijk melding maakt van de verschillende fasen van het bouwproject, worden de termijnen van twee of drie jaar, vermeld in het eerste lid, gerekend per fase. Voor de tweede fase en de volgende fasen worden de termijnen van verval bijgevolg gerekend vanaf de aanvangsdatum van de fase in kwestie.

 

§ 2. De omgevingsvergunning voor de exploitatie van een ingedeelde inrichting of activiteit vervalt van rechtswege in elk van de volgende gevallen:

1° als de exploitatie van de vergunde activiteit of inrichting meer dan vijf opeenvolgende jaren wordt onderbroken;

2° als de ingedeelde inrichting vernield is wegens brand of ontploffing veroorzaakt ten gevolge van de exploitatie;

3° als de exploitatie op vrijwillige basis volledig en definitief wordt stopgezet overeenkomstig de voorwaarden en de regels, vermeld in het decreet van 9 maart 2001 tot regeling van de vrijwillige, volledige en definitieve stopzetting van de productie van alle dierlijke mest, afkomstig van een of meerdere diersoorten, en de uitvoeringsbesluiten ervan. De Vlaamse Regering kan nadere regels bepalen voor de inkennisstelling van de stopzetting.

 

§ 3. Als de gevallen, vermeld in paragraaf 1, betrekking hebben op een gedeelte van het bouwproject, vervalt de omgevingsvergunning alleen voor het niet-afgewerkte gedeelte van een bouwproject. Een gedeelte is eerst afgewerkt als het, in voorkomend geval na de sloping van de niet-afgewerkte gedeelten, kan worden beschouwd als een afzonderlijke constructie die voldoet aan de bouwfysische vereisten.

 

Als de gevallen, vermeld in paragraaf 1 of 2, alleen betrekking hebben op een gedeelte van de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit, vervalt de omgevingsvergunning alleen voor dat gedeelte.

 

Artikel 100. De omgevingsvergunning blijft onverkort geldig als de exploitatie van een ingedeelde inrichting of activiteit van een project door een wijziging van de indelingslijst van klasse 1 naar klasse 2 overgaat of omgekeerd.

 

In geval de exploitatie van een ingedeelde inrichting of activiteit van een project door een wijziging van de indelingslijst van klasse 1 of 2 naar klasse 3 overgaat, geldt de vergunning als aktename en blijven de bijzondere voorwaarden gelden.

 

Artikel 101. De termijnen van twee, drie of vijf jaar, vermeld in artikel 99, worden geschorst zolang een beroep tot vernietiging van de omgevingsvergunning aanhangig is bij de Raad voor Vergunningsbetwistingen, overeenkomstig hoofdstuk 9 behoudens indien de vergunde handelingen in strijd zijn met een vóór de definitieve uitspraak van de Raad van kracht geworden ruimtelijk uitvoeringsplan. In dat laatste geval blijft het eventuele recht op planschadevergoeding desalniettemin behouden.



 

De termijnen van twee of drie jaar, vermeld in artikel 99, worden geschorst tijdens het uitvoeren van de archeologische opgraving, omschreven in de bekrachtigde archeologienota overeenkomstig artikel 5.4.8 van het Onroerenderfgoeddecreet van 12 juli 2013 en in de bekrachtigde nota overeenkomstig artikel 5.4.16 van het Onroerenderfgoeddecreet van 12 juli 2013, met een maximumtermijn van een jaar vanaf de aanvangsdatum van de archeologische opgraving.



 

De termijnen van twee of drie jaar, vermeld in artikel 99, worden geschorst tijdens het uitvoeren van de bodemsaneringswerken van een bodemsaneringsproject waarvoor de OVAM overeenkomstig artikel 50, § 1, van het Bodemdecreet van 27 oktober 2006 een conformiteitsattest heeft afgeleverd, met een maximumtermijn van drie jaar vanaf de aanvangsdatum van de bodemsaneringswerken.



 

De termijnen van twee of drie jaar, vermeld in artikel 99, worden geschorst zolang een bekrachtigd stakingsbevel, zoals vermeld in titel VI, niet wordt ingetrokken, hetzij niet wordt opgeheven bij een in kracht van gewijsde gegane beslissing. De schorsing eindigt van rechtswege wanneer geen opheffing van het stakingsbevel wordt gevorderd of geen intrekking wordt gedaan binnen een termijn van twee jaar vanaf de bekrachtiging van het stakingsbevel.

 

Beroepsmogelijkheden – uittreksel uit het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning

 

 

Artikel 52. De Vlaamse Regering is bevoegd in laatste administratieve aanleg voor beroepen tegen uitdrukkelijke of stilzwijgende beslissingen van de deputatie in eerste administratieve aanleg.

 

De deputatie is voor haar ambtsgebied bevoegd in laatste administratieve aanleg voor beroepen tegen uitdrukkelijke of stilzwijgende beslissingen van het college van burgemeester en schepenen in eerste administratieve aanleg.

 

Artikel 53. Het beroep kan worden ingesteld door:


1° de vergunningsaanvrager, de vergunninghouder of de exploitant;

2° het betrokken publiek;

3° de leidend ambtenaar van de adviesinstanties of bij zijn afwezigheid zijn gemachtigde als de adviesinstantie tijdig advies heeft verstrekt of als aan hem ten onrechte niet om advies werd verzocht;


4° het college van burgemeester en schepenen als het tijdig advies heeft verstrekt of als het ten onrechte niet om advies werd verzocht;


5° de leidend ambtenaar van het Departement Leefmilieu, Natuur en Energie of bij zijn afwezigheid zijn gemachtigde;


6° de leidend ambtenaar van het Departement Ruimtelijke Ordening, Woonbeleid en Onroerend Erfgoed of bij zijn afwezigheid zijn gemachtigde.

 

Artikel 54. Het beroep wordt op straffe van onontvankelijkheid ingesteld binnen een termijn van dertig dagen die ingaat:


1° de dag na de datum van de betekening van de bestreden beslissing voor die personen of instanties aan wie de beslissing betekend wordt;


2° de dag na het verstrijken van de beslissingstermijn als de omgevingsvergunning in eerste administratieve aanleg stilzwijgend geweigerd wordt;


3° de dag na de eerste dag van de aanplakking van de bestreden beslissing in de overige gevallen.

 

Artikel 55. Het beroep schorst de uitvoering van de bestreden beslissing tot de dag na de datum van de betekening van de beslissing in laatste administratieve aanleg.

 

In afwijking van het eerste lid werkt het beroep niet schorsend ten aanzien van:

1° de vergunning voor de verdere exploitatie van een ingedeelde inrichting of activiteit waarvoor ten minste twaalf maanden voor de einddatum van de omgevingsvergunning een vergunningsaanvraag is ingediend;

2° de vergunning voor de exploitatie na een proefperiode als vermeld in artikel 69;

3° de vergunning voor de exploitatie van een ingedeelde inrichting of activiteit die vergunningsplichtig is geworden door aanvulling of wijziging van de indelingslijst.

 

Artikel 56. Het beroep wordt op straffe van onontvankelijkheid per beveiligde zending ingesteld bij de bevoegde overheid, vermeld in artikel 52.

 

Degene die het beroep instelt, bezorgt op straffe van onontvankelijkheid gelijktijdig en per beveiligde zending een afschrift van het beroepschrift aan:

1° de vergunningsaanvrager behalve als hij zelf het beroep instelt;

2° de deputatie als die in eerste administratieve aanleg de beslissing heeft genomen;

3° het college van burgemeester en schepenen behalve als het zelf het beroep instelt.

 

De Vlaamse Regering bepaalt de bewijsstukken die bij het beroep moeten worden gevoegd opdat het op ontvankelijke wijze wordt ingesteld.

 

Artikel 57. De bevoegde overheid, vermeld in artikel 52, of de door haar gemachtigde ambtenaar onderzoekt het beroep op zijn ontvankelijkheid en volledigheid.

 

Als niet alle stukken als vermeld in artikel 56, derde lid, bij het beroep zijn gevoegd, kan de bevoegde overheid of de door haar gemachtigde ambtenaar de beroepsindiener per beveiligde zending vragen om binnen een termijn van veertien dagen die ingaat de dag na de verzending van het vervolledigingsverzoek, de ontbrekende gegevens of documenten aan het beroep toe te voegen.

 

Als de beroepsindiener nalaat de ontbrekende gegevens of documenten binnen de termijn, vermeld in het tweede lid, aan het beroep toe te voegen, wordt het beroep als onvolledig beschouwd.

 

Beroepsmogelijkheden – regeling van het besluit van de Vlaamse Regering decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning

 

Het beroepschrift bevat op straffe van onontvankelijkheid: 

1° de naam, de hoedanigheid en het adres van de beroepsindiener; 

2° de identificatie van de bestreden beslissing en van het onroerend goed, de inrichting of exploitatie die het voorwerp uitmaakt van die beslissing; 

3° als het beroep wordt ingesteld door een lid van het betrokken publiek: 

  1. een omschrijving van de gevolgen die hij ingevolge de bestreden beslissing ondervindt of waarschijnlijk ondervindt;
  2. b) het belang dat hij heeft bij de besluitvorming over de afgifte of bijstelling van een omgevingsvergunning of van vergunningsvoorwaarden; 

4° de redenen waarom het beroep wordt ingesteld. 

 

Het beroepsdossier bevat de volgende bewijsstukken: 

1° in voorkomend geval, een bewijs van betaling van de dossiertaks; 

2° de overtuigingsstukken die de beroepsindiener nodig acht; 

3° in voorkomend geval, een inventaris van de overtuigingsstukken, vermeld in punt 2°. 

 

Als de bewijsstukken, vermeld in het tweede lid, ontbreken, kan hieraan verholpen worden overeenkomstig artikel 57, tweede lid, van het decreet van 25 april 2014. 

 

Het beroepsdossier wordt ingediend met een analoge of een digitale zending. 

 

Het bevoegde bestuur kan bij de beroepsindiener, de vergunningsaanvrager of de overheid die in eerste administratieve aanleg bevoegd is, alle beschikbare informatie en documenten opvragen die nuttig zijn voor het dossier. 

 

De beroepsindiener geeft, op straffe van verval, uitdrukkelijk in zijn beroepschrift aan of hij gehoord wil worden. 

 

Als de vergunningsaanvrager gehoord wil worden, brengt hij het bevoegde bestuur daarvan uitdrukkelijk op de hoogte met een beveiligde zending uiterlijk vijftien dagen nadat hij een afschrift van het beroepschrift als vermeld in artikel 56 van het decreet van 25 april 2014, heeft ontvangen, op voorwaarde dat hij niet de beroepsindiener is. 

 

Mededeling

 

Deze gegevens kunnen worden opgeslagen in een of meer bestanden. Die bestanden kunnen zich bevinden bij de gemeente, waar u de aanvraag hebt ingediend, bij de provincie, en ook bij de Vlaamse administratie, bevoegd voor de omgevingsvergunning. Ze worden gebruikt voor de behandeling van uw dossier. Ze kunnen ook gebruikt worden voor het opmaken van statistieken en voor wetenschappelijke doeleinden. U hebt het recht om uw gegevens in deze bestanden in te kijken en zo nodig de verbetering ervan aan te vragen.